Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
Wandeling over het kerkhof van pater Lachaise, bij Parijs. Door Karel van Belomont.
Diep is de rust der graven.
De zon verlicht de zerk;
De lenteluchtjes laven:
Niets stelt den doodslaap perk.
matthiston.
Met den naam van het Kerkhof van Pater Lachaise bestempelt men, in de hoofdstad des Franschen rijks, die uitgebreide vlakte van bijna 51 morgen lands, met alle omstreken van den Mont Louis, die tusschen Belleville en Charonne, ten oosten van Parijs, gelegen is. En naar Pater Lachaise gaan heet, in de volkstaal der Parijzenaars, zoo veel als sterven. Op dit kerkhof dan ziet zich de wandelaar door een allerbekoorlijkst uitzigt beloond voor de moeite, van de kruin deszelven, die hoog boven de voorstad St. Antoine uitsteekt, te hebben beklommen. Elkander doorkruisende dalen slingeren in het hangen der heuvelen zich vriendschappelijk ineen; terwijl aan den voet derzelve eene bevallige vlakte zich, gelijk een bont tapijt, ontvouwt, op welke liefelijke bosschaadjen, majestueuze alléën en kronkelende voetpaden de eenzelvigheid telkens afbreken. En wanneer het oog, aan de eene zijde, door bloemrijke weiden wordt bekoord, ziet het zich, van eene andere zijde, onder een loofdak van hooge olmen, cipressen en acacia's gelokt, dat de zon te vergeefs met hare stralen tracht te doorboren, in welks nabijheid slingerpaden van Spaansche vlier, van rozenen jasmijnboschjes, en priëelen, van hoe-langer-hoe-liever omgeven, de welriekendste geuren verbreiden. Hier doen zich de gemeenteweiden van nabijgelegene dorpen, ginds eene boomkweekerij, of regelmatig aangelegde tuinen, en wat verder een eenzaam romanesk dal aan ons oog voor, op welks achtergrond zich de met klimop bedekte hut eens vromen kluizenaars vertoont. In alle deze bekoorlijkheden der natuur als verzonken, blijft het oog des wandelaars zich met genoegen vestigen op de lagchende graanvelden. Hooger klimmende, wordt het uitzigt ruimer; maar nu vertoonen zich ook ter regter- en linkerzijde, en zoo wel voor als achter ons, de gedenkteekenen des doods, die zijne dorre hand naar ons begint uit te strekken. Hier ziet men een' marmeren | |
[pagina 229]
| |
schedel van onder de schaduw der cipressen aan het gedenkstuk te voorschijn treden; ginds valt de zonnestraal op een blinkend geraamte, en wij bevinden ons te midden van het uitgestrektste veld des doods. Maar, ofschoon ook de stem der vergankelijkheid hier zoo ontroerend treft, de wandelaar gevoelt zich daar nogtans zoo wèl; want de indruk dier gewaarwording is minder terugstootend dan elders, omdat bloemen en bloesems het stof der afgestorvenen liefelijk sieren. Met geheimen schroom keert het oog van de torens, paleizen en koepels der groote Koningsstad, die aan onze voeten ligt, terug, om zich te wijden aan de stille, rijkbezaaide akkers der onsterfelijkheid; en hierdoor wordt de ziel, als ongemerkt, tot ernstige gedachten en godsdienstige gewaarwordingen opgeleid. Deze plaats werd eerst sedert 1804 plegtig tot eene begraafplaats voor de inwoners der hoofdstad gewijd; en het eerste offer, dat men aan hetzelve bragt, was het lijk eens klokluiders, wiens sterfelijk overschot den 21 Mei der gewijde aarde werd toevertrouwd. Zijn beroep verschilde echter van dat des gewonen klokluiders daarin, dat hij niet, gelijk deze, de menschen ter kerke, maar de bewoners der voorstad St. Antoine tot het vegen en reinigen hunner straten opriepGa naar voetnoot(*). Sedert dien tijd zijn, tot den 20 September 1820, aldaar 88,784 lijken (die uit de Hospitalen nog niet medegerekend) gebragt, welke allen in deze uitgestrekte vlakte hunne laatste rustplaats gevonden hebben. - Nu nog, ter inleiding, vóór wij verder gaan, een enkel woord over den oorsprong van dit beroemde Kerkhof. Een rijke Specerijkooper, met name regnaud, kocht, in de 14de Eeuw, op deze vlakte, die toenmaals den naam van Champ l'Evêque voerde, een stuk gronds, zes morgen groot, hetwelk hij met eene heining omringde, en binnen hetwelk hij een zoo prachtig landhuis bouwde, dat hij, toen het gereed was, zich genoodzaakt zag bankroet te maken; waarom het bij den gemeenen man den naam van la folie de Regnaud verkreeg. Nadat hetzelve eeuwen lang in het bezit | |
[pagina 230]
| |
van onbekende personen geweest was, verkregen de Jezuiten, in 1626, hetzelve bij aankoop. Het was van dezen heuvel, dat de zoo oorlogzuchtige lodewijk XIV, nog als kind, het bloedig gevecht aanschouwde, dat de Maarschalk van turenne, aan liet hoofd der koninklijke troepen, op den 2 Julij 1652, tegen den Prins van condé, als opperhoofd der oproerige misnoegden, in de voorstad St. Antoine leverde. Hier was het, waar de eerste kanonskogel op den jongen held werd afgezonden. Tot herdenking van dezen, hoewel voor het Hof zeer ongelukkigen dag, noemde men deze plaats sedert Mont Louis. Toen vervolgens, in 1675, Pater lachaise Biechtvader des Konings, lodewijk XIV, werd, en gedurig meerderen invloed bij dien Vorst verkreeg, schonk de Koning hem de omheining van Mont Louis, liet dezelve merkelijk vergrooten, en uit de brokken van het gewezen landgoed des verarmden Specerijkoopers kwam weldra eene bevallige terras en een aangenaam buitenhuis van twee verdiepingen te voorschijn, aan welks voet eene bekoorlijke vlakte, met fonteinen, vruchtboomen en bloembedden, een moestuin, benevens eene geurige oranjerie (want de strenge Biechtvader had niettemin eenen goeden smaak) zich voor deden. Van zijn balkon kon deze eerzuchtige Jezuit de hoofdstad, die zich onder zijne voeten opdeed, tot aan den koepel der Tuileriën overzien, in wier uitgebreide zalen hij zelfs over den beheerscher van Frankrijk, als over eenen boeteling, gebood; terwijl de met loof omringde heuvelen van Bagneux, Chatillon en Meudon den achtergrond beperkten, en uit de moestuinen der Courtille en uit de kroegen (guinguettes) van Belleville de weerklank der vreugde bij de opgeruimde Parijzenaars tot aan het stille landverblijf des Paters opsteeg. Aan de achterzijde verhief zich, uit eene schoone, hier en daar met water doorsnedene, grasrijke landstreek, eene bekoorlijke boomkweekerij, binnen welke de verlekkerde Jezuit het smakelijkste ooft van geheel het zuidelijk Frankrijk had bijeengebragt; ter regterzijde van welke zich een boschje bevond, in welks midden hoog opgaande lindeboomen eene gewelfde laan vormden, wier dak, ondoordringbaar voor de zonnestralen, voor nachtegalen, grasmusschen en andere gevleugelde bewoners eene veilige schuilplaats was. Hieraan grenst eene rij van hooge olmen, (la fidèle genaamd) van eene ruischende beek doorstroomd, uit | |
[pagina 231]
| |
wier donkere schaduw eene laan van ranke populieren, aan hunnen voet met struiken en heesters omgeven, tot eene andere rustplaats, de lanen van Vincennes genaamd, geleidt. Hier is, zelfs nog tegenwoordig, het bekoorlijkste standpunt van het geheele Kerkhof. Immers, behalve het gezigt op de voorstad St. Antoine, zich steeds in eene rustelooze werkzaamheid bewegende, vindt men hier ter regterzijde lagchende graslanden, rijke tuinen en vruchtbare zaadvelden, overal met tuin- en landhuizen als bezaaid, en dit alles doorsneden van eenen breeden rijweg, op welken vrachtwagens, diligences, equipages en kabrioletten in een bont gewoel ondereen gemengd zijn. Met een somber voorkomen ziet het overoud kasteel van Vincennes met zijne torens en transen op dit tafereel neder, en in de afgelegenste verte vloeijen de wateren der Seine en Marne te zamen, om deze geheele schilderij als tot lijst te dienen. Ten noorden langzaam afdalende, ziet de wandelaar zich weldra door eene tweede laan begroet, in welke wijnranken en klimop zich aan de olmen en populieren hechten, en waar het aanhoudend geruisch der bladeren, door eenen zachten wind bewogen, zoo wel als de afzonderlijke kruisen en lijksteenen, die bij deze belommering slechts flaauwelijk in het oog vallen, ons tot ernstig nadenken stemmen. In dit stil verblijf stortten meermalen de Hovelingen des Konings voor den veelvermogenden Biechtvader hunne wenschen uit, hetzij dan om zijne medewerking tot verkrijging van gunstbewijzen bij den Koning te verzoeken, of om deszelfs ongenade af te wenden; en zij prezen zich alsdan gelukkig, wanneer zij eenige uren in die omstreek mogten doorbrengen, die thans, nadat zij de troon der sterfelijkheid geworden is, menigen Hoveling in het voorbijrijden eenen angstigen schrik zal hebben aangejaagd! Ook Pater lachaise betaalde, hoewel in hoogen onderdom, den tol, welken de natuur niemand kwijtscheldt. Hierop bragten de Jezuiten de geheele bezitting aan zich; en nu werd dit stil verblijf op nieuw de woning van burgerlijke en godsdienstige kuiperijen, die, even als dreigende spoken, door geheel het ongelukkige Frankrijk waarden. Hier toch werd het ontwerp gesmeed tot herroeping van het Edikt van Nantes, dat zoo menig onschuldig offer vallen deed, en zoo vele verhuizingen van den vaderlandschen grond voortbragt; hier werden de toebereidselen gemaakt tot de zoogenaamde | |
[pagina 232]
| |
Dragonnades, of geweldige militaire bekeeringen, welke de omstreek van Cevennes met bloed besproeiden; en hier werden ook de bevelen uitgevaardigd tot het in hechtenis nemen der Jansenisten, welke zoo velen hunner geluk, vrijheid en leven ontroofden. Na den val der Jezuiten werd het lokaal met al zijn toebehooren, op den 31 Augustus 1763, ten behoeve der schuldeischers, openlijk verkocht; en van dien tijd af ging hetzelve van de eene hand in de andere over, tot het eindelijk, in 1803, door den Prefekt van het Departement der Seine, tot een Kerkhof werd gekocht, en door den Architekt brogniart, met de meestmogelijke sparing der boven beschrevene partijen, tot de tegenwoordige verordening ingerigt. De schoone lanen werden bewaard. Pijnboomen, treurwilgen, Italiaansche populieren, acacia- en cipresboomen werden op nieuw geplant, en het regelmatig geheel, door den aanleg van nieuwe kronkelpaden, in een Engelsch park veranderd. Een breede, geplaveide weg leidt naar de, thans gesloopte, woning van Pater lachaise, in welker plaats eene kapel, in eenen edelen stijl gebouwd, is opgerigt. Een gewelfd hek, op welks boog een kruis van wit marmer staat, verleent den toegang tot deze uitgestrekte begraafplaats, waarbij een steen van zwart marmer met gouden letteren het volgend inschrist bevatten zou: has ultra metas requiescunt beatam spem expectantes. (Zij, die eene zalige opstanding verbeiden, rusten aan gene zijde.) Waarschijnlijk is deze steen nu reeds aanwezig. Binnen korten tijd overlaadde de weelde der hoofdstad deze onafzienbare plaats met gedenkstukken van allerlei soort. Steen en marmer moest in duizendvoudige gedaanten door den beitel des kunstenaars worden gevormd. Piramiden, obelisken, zuilen, urnen, zerken, mausoleën, kruisen, kiosken, kapellen, grafkelders, sarkophagen, in den verscheidensten stijl bewerkt, bedekten weldra deze schilderachtige uitgestrektheid, en reeds nu prijken (zonder de enkele kruisen mede te rekenen) meer dan 15000 gedenkstukken boven de vreedzame woningen der aldaar rustenden. Bijzonder aanlokkelijk is, even boven het kerkhof der Joden, eene Gottische kapel, wier kolonnade, door populieren en treurëssen omgeven, het gebeente van abelard en zijne beminde heloïze omvat. Alles, zelfs de bouwstof, | |
[pagina 233]
| |
gelijk ook de zuilen en de frontespies, is zeer antiek, en schijnt tot dien overouden tijd van Frankrijk te behooren, toen de Arabische bouwkunst aldaar nog in de mode was; en nogtans heeft de Heer alexander lenoir deze kapel uit de overblijfselen der oude Priorij van St. Marcelles, Chalons-sur-Saône, de laatste verblijfplaats van het minnend paar, met zeer veel smaak gebouwd en ingerigt. Welk eene menigte en verbazende massa van grafsteenen is hier bijeengevoegd! Eene volledige optelling, ook slechts der aanmerkelijksten, zou dit opstel tot een geheel boek doen aangroeijen, en ten laatste toch vervelend worden. Men ontmoet echter op deze ernstige wandeling dikwerf, ik zou bijna zeggen, karrikaturen, en opschriften, waarin zich een valsche smaak met domheid paart, en welke zelfs de koelbloedigste wijsgeer niet, zonder de schouders op te halen en den mond onwillekeurig tot een spottend lagchen te trekken, kan voorbijgaan. Voor het tegenwoordige zal ik mijne ernstige stemming behouden, maar misschien binnen kort eens de koddigsten derzelven, als nalezing, opgeven. Zoo vindt men hier, bij voorbeeld, eenen Regements-kwartiermeester, die zijnen Fourier met de getuigenis ter aarde bestelt, dat hij de soldij altijd naauwgezet heeft betaald; eenen kleermaker, wien de Schikgodin, met zijne eigene schaar, niet den levensdraad, maar den hals heeft afgesneden; eenen muzikant, die nu reeds bij voorraad met zijne trompet tot de opstanding roept; eenen slager, die, met alle moord- en slagtwerktuigen omgeven, onder het afdak eener sierlijke pensmakerij begraven ligt; eenen huurkoetsier, die, in zijne eigene huurkoets, prijkende met hetzelfde nommer 781, dat hij op aarde had, nu door den Dood, als huurkoetsier op den bok zittende, uit dit leven gereden wordt. Voorts ziet men daar de beeldtenis eens schoorsteenvegers, die schijnt te willen beproeven, of hij bij het naastgelegen gedenkstuk, zijnde dat van eenen Kardinaal, zou kunnen opklauteren; verder eene tamelijk vrije cleopatra, welke de beeldtenis is der vrouw van eenen Commissaire priseur, en meer dergelijken. Van de verzen en opschriften, die tot aan den grenspaal der onzinnigheid reiken, en een luid gelach verwekken moeten, zal ik thans geene aanvoeren. Eer wij deze plaats, waar Spanjaarden, Engelschen, Amerikanen, Zweden, Russen, Polen, met één woord, menschen | |
[pagina 234]
| |
uit alle natiën, vreedzaam bijeenrusten, verlaten, zal ik nog een enkel der gedenkstukken van bekende personen aanvoeren, en daarmede besluiten. Schukard, een bankier. Vreemd genoeg staan op het voetstuk, dat de lijkbus draagt, de woorden: Le premier au Rendezvous, bij welke een spotvogel met potlood de verklarende aanmerking schreef, dat hij altijd; als de staatspapieren daalden, de eerste op de beurs was. Onder eene zuil van wit marmer en een dak van hooge olmen rust de Echtgenoote van den Ridder diederik van der mark, met name maria anna diederika, Gravin van der Mark, volgens het opschrift geboren te Dessau en Prusse!! Deze Dame was eene erkende natuurlijke Dochter van wijlen Koning frederik willem van Pruissen bij de Gravin van lichtenau. Midden onder Graven, Staföfficieren en woekeraars, rust ook een wakkere schoenmaker, uit Beijeren geboortig. Gulden letteren maken hem aan het nageslacht bekend als Cordonnier breveté de S.A. Serenissime Mademoiselle d'Orleans. Spijtig schijnt de naastgelegene werkman, op wiens eenvoudig kruis enkel de woorden gelezen worden: Ne sutor ultra crepidam, (schoenmaker, houd u bij uwe leest) den trotschen baas nog in het graf te bespotten. Doch het wordt tijd te eindigen; de Redacteur mogt anders, moeijelijk wordende, de pen door het overige halen; mij dunkt, hij grijpt reeds naar dezelve. |
|