Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
jongetje, oud 10 jaar, had, bijna 3 weken te voren, zeer goedaardig roodvonk gehad, 't welk geregeld was afgeloopen, behalve dat het kind, ruim 8 dagen daarna, over hoofdpijn was begonnen te klagen. Alstoen hetzelve ziende, bespeurde ik geene de minste wanorde in zijne natuurlijke verrigtingen, of in den pols; ook was de urin van citroenachtige kleur, met een klein wolkje. Het hoofd, echter, kwam mij eenigzins opgezet en bol voor, het uitzigt van het jongetje eenigzins strak op een bepaald punt gerigt, en de pupillen waren verwijderd, zich, bij de vermeerdering des lichts, wel vernaauwende, doch spoedig wederom hare vorige gedaante aannemende. Voor het overige was het jongetje bij tusschenpoozen vrolijk, en speelde; bij zijn spelen echter scheen het mij de beweging des hoofds te willen vermijden. Voor eene verplaatsing der ziekte naar het hoofd vreezende, welke maar al te vaak van eenen inflammatoiren aard, althans in den beginne, is, kwam mij de plaatsing van een of twee bloedzuigers aan de slapen des hoofds allerdoelmatigst voor. Dit echter eenigzins moeite inhebbende, bepaalde ik mij alleen tot de zoo zeer geroemde mercurius dulcis, en gaf: ℞ Merc. dulc. gr. xviij. Door het gebruik van deze poeders kreeg het lijdertje, zoo het scheen, zeer vele verligting, en bekwam eene zeer ruime ontlasting van donkergroene stoffe, terwijl de urin een wit roodachtig sediment vertoonde. Het kind scheen, na eene week, in meerdere of mindere hoeveelheid, deze poeders gebruikt te hebben, gezond, behalve dat de vermijding om het hoofd te bewegen steeds mijne aandacht trok, ofschoon ook de verwijdering der pupillen veranderd was. - Eensklaps, echter, op den gemelden dag, (daar ik in dien tusschentijd het kind niet | |
[pagina 214]
| |
meer gezien had) veranderde de zaak, en hetgeen ik gevreesd had werd maar al te zeer bevestigd. Reeds des ochtends van gemelden dag was het jongsken neerslagtig, meerder opgezet van aangezigt, en weigerde te eten. Bij mijn bezoek des nachts ten 1 ure vond ik het kind door de hevigste stuiptrekkingen aangetast, gepaard met geweldige brakingen eener ligtgroene stoffe, en klagende, zoodra hetzelve, bij tusschenpoozen, eenigzins tot zichzelven kwam, over ondragelijke hoofdpijn. Het hoofd en aangezigt waren zeer sterk gezwollen; de oogappels zeer verwijderd, welke verwijdering, bij aannadering des lichts, maar zeer weinige verandering onderging. Buiten de stuiptrekkingen zat het kind, onder het klagen, stijf op één punt te kijken, het hoofd onbewegelijk houdende, terwijl het echter hetzelve gaarne ondersteund had. De pols was zeer onregelmatig, en de urin liep onwillekeurig af, gelijk ook de foeces. Bij mijn eerste gevoelen blijvende, beschouwde ik nu de Hydrops ventriculorum cerebri, of de Hydrocephalus internus, geheel ontwikkeld, en bijzonder, naar formey en anderen, deze als van een' ontstekingachtigen aard. Ik aarzelde daarom ook geenszins, het dringend gevaar den ouderen voorstellende, om terstond vijf bloedzuigers aan de slapen des hoofds te plaatsen. Deze zogen sterk. De ontlasting des bloeds nu nog eenigen tijd onderhoudende, had ik het genoegen, dat mijn patiëntje, naar mate der bloedöntlasting, presenter werd, en de stuipen verdwenen, althans zeer verminderden. De bloedöntlasting eindelijk ophoudende, verliet ik het lijdertje ten 6 ure, wanneer het, ofschoon nog geenszins volkomen tot zichzelven, echter in eenen veel kalmer' toestand scheen te wezen. Ik liet intusschen in koud water gedoopte doeken om het hoofd slaan, en schreef een antiphlogistisch mixtuurtje voor, van 't welk echter niets kon gebruikt worden. - Ten 10 ure des morgens wederkomende, vond ik de stuiptrekkingen en brakingen wederom vermeerderd, en met derzelver toename natuurlijk ook den toestand des kinds niet verbeterd. Andermaal plaatste ik zes bloedzuigers | |
[pagina 215]
| |
aan het hoofd, welke zeer veel zogen, terwijl de door dezelve gemaakte wonden nog tot 2 ure des namiddags bloed bleven ontlasten. Onder dit aanmerkelijk bloedverlies kwam het jongsken geheel tot zichzelven, en verklaarde, geen hoofdpijn meer, en zich zeer wèl te gevoelen; ook had het hoofd zijne natuurlijke houding en dikte gekregen; met één woord, de boven opgegevene verschijnselen waren verdwenen. Kort nogtans duurde deze voor allen zoo zeer verblijdende toestand; het kind verviel in eene soort van slaap, of liever coma, met eene reutelende ademhaling en een' weeken, vollen pols. Het stadium inslammatorium in paralyticum of passivum, naar mijn inzien, nu zeer spoedig overgaande, liet ik dadelijk eene fomentatie op het hoofd leggen, bestaande uit Aether sulphur. alcoh. en Spir. lavenduloe. Langzaam bedaarde deze ademhaling; allengskens werd de pols ruimer, beter als 't ware doorslaande, en het jongetje levendiger; terwijl het eindelijk, des avonds laat, begeerte naar drinken toonde. Ik schreef nu voor: ℞ Rad. Valer. Sylv. ℥β. Ofschoon met moeite, was er toch, bij mijn ochtendbezoek den 27sten, eenig gedeelte van dit drankje gebruikt, en den geheelen nacht door met het appliceren van bovengemelde foment. volgehouden. Het kind ook was zoo wèl, dat het terstond, met volle vreugde, zijne beterschap mij verhaalde, en over niets dan zwakte klaagde. Daar het beloofde zijne medicamenten trouw te zullen gebruiken, gaf ik bij het vorig drankje de volgende | |
[pagina 216]
| |
poeders, dewijl er nog eenige leucophlegmatische zwelling scheen te wezen: ℞ Merc. dulc. gr. ix. Tamelijk geregeld werden deze medicamenten gebruikt, en ook met de fomentaties des hoofds nog van tijd tot tijd aangehouden. Des avonds was het jongsken zeer wèl, en des anderen morgens verliet het reeds zijn bed. Het kind gebruikte nog dezen dag zijne medicamenten; doch, derzelver gebruik moede wordende, ontmoette ik het weldra spelende, en kon het als gezond verlaten.
(Het vervolg hierna.) |
|