| |
De medeminnares van zichzelve.
(Vervolg van bl. 148.)
Op eenen schoonen lenteävond zat eleonora in haar Park, zich vermakende in het aanschouwen der spelen van hare lievelinge, en gedacht daarbij met stillen weemoed aan hem, die haar mede het aanzijn gegeven had; toen zij door hare bedienden met overhaasting gezocht werd, die haar een bezoek kwamen aandienen. Zij hoorde ook reeds in de verte haren kamerdienaar tegen iemand zeggen: ‘De Gravin is met hare dochter in het Park.’ - ‘Met hare dochter?’ was het antwoord der vreemde, die zij echter terstond voor hare vriendin, de Markiezinne, herkende. Binnen weinige oogenblikken was zij bij haar; en de vreugde der wederöntmoeting, na eene afwezigheid van meer dan een jaar, was volkomen geëvenredigd aan de vriendschap, die beiden sedert hare kindschheid voor elkander gevoeld hadden. ‘Ik kon,’ sprak de Markiezin, ‘mijne bezorgdheid voor u niet langer wederstaan. Uwe brieven werden van tijd tot tijd zeldzamer en korter. Ik ontdekte duidelijk zulk eene dweepachtige zwaarmoedigheid in u, dat ik het noodig keurde, mij zelve van uwen toestand te onderrigten. Ik kom dus, om u in uwe eenzaamheid wat op te vrolijken.’ Terwijl de Gravin haren dank voor dit blijk van liefde en genegenheid op het levendigst uitdrukte, vestigde zich het oog harer vriendin, vol verbazing en nieuwsgierigheid, op het kind, dat door de huisgenooten algemeen als kind van den huize aangezien en behandeld werd, en ook, bij haar kinderlijk stamelen, eleonora steeds als moeder groette. ‘Ik zie uwe verbazing,’ zeide eleonora tot hare vriendin; ‘dit geheim zal voor u niet langer een geheim zijn. Het is thans geen
| |
| |
tijd meer, om voor u iets te verbergen, wat ik u reeds voorlang had moeten ontdekken, en ook zou ontdekt hebben, zoo ik mij niet overtuigd hield, dat gij .... mijn gedrag zoudt misbillijken. Weet dan, dat het kind, hetwelk uwe nieuwsgierigheid zoo zeer heeft gaande gemaakt, inderdaad .... mijn kind, mijne geliefde dochter is! .... Ik wilde moeder zijn, zonder nogtans te bewilligen, om ter tweede male een juk te torschen, dat mij ééns zoo vreesselijk gedrukt heeft.’ - Een luide uitroep van verbazing was het antwoord der vriendin. En nu voer de Gravin voort, met aan dezelve alles te verhalen, wat onze lezers reeds weten. Bij het einde des verhaals nam de Markiezin het woord: ‘Dit was dan uw geheim! - Hoe vele zorgen heeft het u gekost! Hoe veel list en omwegen hebt gij moeten te baat nemen, om - eene dwaasheid te begaan! Hoe veel hebt gij daarbij niet gewaagd! Uwen goeden naam, ja uwe toelating in ieder fatsoenlijk gezelschap hebt gij hierdoor op het spel gezet. - En waartoe dan dat alles? Om een zeer beklagelijk geluk te verkrijgen; een geluk, dat u noodzaakt u te verschuilen, en waarmede gij niet durft aan het licht treden. Tot zoo verre liet gij u dan door het gewrocht van een zinneloos vooroordeel, of door eene dwaze vooringenomenheid tegen de heiligste verbindtenis, vervoeren! Door uwe verbeelding misleid, hebt gij u aan eene hersenschim overgegeven, en het waar geluk des levens van u gestooten, om aan eene ellendige grilligheid gehoor te geven. - Neen! gij moet u met den vader van dit beminnelijk kind nader vereenigen. Onthoud toch aan hetzelve zijnen beschermer en besten vriend niet! Beroof uzelve niet langer van het geluk, dat uit liefde en wedermin ontspringt; de éénige verbindtenis, die aan het leven ware vreugde schenken kan! - En wie is dan de ongelukkige, dien gij aan uwe grilligheid hebt opgeofferd?’ - ‘Het is .... victor vank.’ - Nieuwe
verbazing; maar tevens herinnering aan het voorgevallene op den avond ten huize van den Graaf st***, toen victor zijne eigene geschiedenis, op naam van zijnen vriend, had voorgedragen. De Markiezin voer voort: ‘Dit is echter nog niet alles. Uwe trotschheid houdt zulks te vergeefs voor mij verborgen, - uw hart is niet meer vrij; gij bemint; gij zijt overmeesterd. - Doch ik ben te zeer uwe vriendin, dan dat ik verder op dezen toon met u zou kunnen spreken. Neen! Laat mij liever u een bemoedigend uitzigt openen. Misschien is nog niet alles verloren;
| |
| |
victor leeft nog; misschien ontsnapt hij de veelvuldige, hem dreigende gevaren; misschien kan alles nog weder hersteld worden.’ - Deze laatste woorden deden al den trots der Gravin ontwaken. - ‘Weder hersteld worden!’ zeide zij: ‘Ik weet niet, of ik er wel zoo gemakkelijk toe komen zou, om datgene te doen, wat gij herstelling verkiest te noemen. - 't Is waar, ik heb een' misstap, een' zeer grooten misstap begaan; maar niet uit zwakheid, niet uit zinnelijkheid - neen! met overleg, en na voorafgaande berekening der gevolgen, heb ik dien gedaan. Ik beklaag, ja ik beween het lot van victor, wiens rust ik verstoord, en wiens leven ik, misschien voor altijd, verbitterd heb; - ik beken, dat ik niet gelukkig kan zijn, ten zij ik verneme, dat het hem wèl ga. Maar daarentegen mijne onafhankelijkheid te verliezen, - te bekennen, dat ik zwak geweest, onbedachtzaam gehandeld heb, - het vermoeden kracht te geven, alsof ik mij alleen uit zinnelijkheid heb laten voortslepen en bepalen.... neen! neen! dat zal nooit gebeuren; dat is voor mij niet mogelijk.’
De Markiezin zweeg. Zij kende al te wel de vastheid van het karakter harer vriendin, dan dat zij durfde hopen, voor tegenwoordig, haar door verdere wederspraak van gevoelen te doen veranderen. Zij hoopte echter, dat, wanneer victor slechts in het leven bleef, en hij de veelvuldige gevaren van dien bloedigen veldtogt mogt ontkomen, de tijd alles nog eens weder zoude herstellen. Zij besloot, eenigen tijd op het bekoorlijk landgoed bij hare vriendin door te brengen, en deze intusschen naauwkeurig gade te slaan.
Intusschen viel de slag bij Marengo voor, en verijdelde van nu af alle pogingen der tot op dat tijdstip bestendig zegevierende Oostenrijksche armee. Geheel Italië ging verloren, en het hart van alle vrienden des vaderlands was met diepen weemoed vervuld. Ook op het stille landverblijf, waar de beide vriendinnen in eene aangename vertrouwelijkheid over het voorledene spraken, zich door zoete droomen in de toekomst verplaatsten, en het tegenwoordige, vooral door het bijzijn van theodora, die met iederen dag beminnelijker werd, genoegelijk en in stille opgeruimdheid doorbragten, - ook aldaar had dit berigt den schrik verspreid, dewijl men vreezen moest, dat het tooneel van den oorlog, bij het verder doordringen van den vijand, zelfs tot in de dalen van R... kon worden verplaatst. Die bekommering vermeerderde, toen
| |
| |
men uit de legerberigten vernam, dat de Generaal m *** bij dat vreesselijk gevecht doodelijk was gewond, en zijn Adjudant, de Majoor van k., onder de vermisten stond. Men liet geen middel onbeproefd, om nadere berigten in te winnen; en in bange vrees zag men den eenen dag na den anderen verloopen, zonder dat men iets zekers of geruststellends omtrent victor te weten kwam. Men vernam alleen zoo veel, dat hij van zijne zendingen, die hij tot volkomen genoegen van zijne Chefs had ten einde gebragt, weder was teruggekeerd, in zijnen nieuwen rang als Majoor bij den Staf aangesteld, en op nieuw als Adjudant bij den Generaal m *** geplaatst was geworden; dat hij op den 14 Junij, den dag van het gevecht, zich met roem overladen, wonderen van dapperheid verrigt, de wijkende colonnes herhaalde malen weder in het vuur gebragt, ook verscheidene ligte wonden bekomen had; doch dat hij noch onder de gevangenen, noch onder hen, die op het slagveld gebleven waren, gevonden werd. Op deze wijze werden verscheidene weken in den grootsten angst en bekommering doorgebragt. Geheele scharen van vlugtenden keerden naar het binnenste des rijks terug, en de wegen waren bedekt met een' langen trein van gewonden. Alles scheen dus aan te kondigen, dat het krijgstooneel weldra aan de grenzen zou zijn. De Gravin besloot, haar landgoed te verlaten, en, in gezelschap harer vriendin, naar Weenen te vertrekken. Dit vertrek was op den volgenden dag bepaald, toen, in den schemerävond, aan lleonora berigt werd, dat de knecht van eenen zwaargewonden Officier, wiens wagen op den grooten weg stond, voor zijnen Heer, die zeer veel leed, om eenige verkwikking verzocht. ‘Men doe, gelijk ik ééns voor altijd bevolen heb,’ zoo luidde het antwoord der medelijdende Gravin; ‘alles, wat vereischt wordt, en waartoe wij in staat
zijn.’ Eene poos daarna de zaak onderzoekende, vernam zij, dat de persoon, voor wien men hare hulp had ingeroepen, ziek en zwaar gewond was, zoodat hij zonder gevaar niet verder kon worden vervoerd; dat hij niet dan met zeer veel moeite uit het rijtuig had kunnen gebragt worden, en thans onder de handen van den Geneesheer was. Zij begeerde daarop dezen te spreken, ten einde door hem van de nadere bijzonderheden betreffende den kranke, voor welken de beide vriendinnen reeds eenige belangstelling begonnen te gevoelen, onderrigt te worden. De Geneesheer verschijnt, en zegt:
| |
| |
‘De Majoor van k. is -’ ‘Wat!’ roepen de beide Dames te gelijk uit, ‘de Majoor van k.?...’ en de Gravin valt bewusteloos in de armen van hare vriendin. Het geheim was nu ten deele verraden: er moest eene nadere betrekking tusschen de Gravin en den Majoor plaats hebben. De pligten, echter, van zijnen stand, de uiterste bescheidenheid vorderende, maar nog meer het diepste gevoel van hoogachting, dat hij voor de Gravin sandoz voedde, sloot den Geneesheer den mond. Men verneemt dan ten laatste, dat victor van zijne, in den slag bij Marengo bekomene, wonden in zoo verre hersteld was geweest, dat zijne vervoering mogelijk scheen; dat zulks hem echter zeer benadeeld had, zoodat er thans eene hevige koorts in het opkomen was, weshalve hij op dit tijdstip onmogelijk verder kon gevoerd worden.
Men zal nu ligtelijk beseffen, dat alle schikkingen tot het vertrek der vrouwen voor den volgenden dag geheel opgeschort werden, daar de beide vriendinnen voor het tegenwoordige geene andere zorg hadden dan de oppassing des dierbaren lijders.
Eleonora's denkwijze omtrent denzelven deed zich te dezer gelegenheid door ieder woord en in iedere daad kennen, en de Markiezin was zeker van hare overwinning, zoo de Hemel slechts victor bij het leven behield. De zorg van den Geneesheer, de jeugd van den kranke, en vooral de verzorging der beide vriendinnen, (want hij was hier als bayard onder de beide zusters, en nog beter) bragten spoedig eene gelukkige verandering in zijnen toestand te weeg; zoodat de Geneesheer, reeds na verloop van weinige dagen, konde verklaren, dat, zonder bijkomende toevallen, het eigenlijke gevaar geweken was, maar dat de volkomene genezing zijner wonden nog een' aanmerkelijken tijd zou vereischen. Hoezeer nu ook victor, na deze betuiging van zijnen Geneesheer, er op mogt aandringen, om spoedig verder gebragt te worden, ten einde in de hoofdstad zijne volkomene genezing op zijn gemak te kunnen afwachten, zoo vond hij nogtans, gelijk men ligt zal begrijpen, zoo veel tegenstands, en zijn verder verblijf werd hem met zulk eene edelmoedige gastvrijheid aangeboden, dat het onwelvoegelijk en voorzeker niet ridderlijk zou geweest zijn, dit verzoek af te slaan. De Dames betuigden, namelijk, dat zij zijne tegenwoordigheid als een' waarborg aanzagen tegen
| |
| |
de gevaren van den krijg, die al meer en meer haar verblijf naderde. Victor kende nu reeds deze vrouwen niet enkel slechts bij naam; maar hij herinnerde zich ook zeer wel, eleonora eens in het huis van den Graaf st*** te hebben ontmoet, als de jonge Dame, die, aan den haard gezeten, door hare aanmerkingen op zijn verhaal, hem zoozeer in vuur gebragt had, dat hij daardoor zichzelven verraden had.
Hoe meer nu de beide vriendinnen in deze aangename verkeering met victor, door eenen omgang, die den beschaafden geest van allen en de bijzondere talenten van ieder hunner ten toon spreidde, gewonnen hadden, zoo veel verloor nogtans de opvoeding van theodora daardoor. De uren toch, te voren aan het kind alleen besteed, werden den kranke gewijd, en zekere soort van schaamte of vrees wederhield de Gravin, hetzelve bij victor te brengen; men was zelfs op middelen bedacht, om het voor eenigen tijd geheel van huis te doen; maar de onveiligheid der groote wegen, en de algemeene onrust, van oorlogstijden onafscheidelijk, verhinderden de uitvoering. Het was evenwel eene ten uiterste moeijelijke zaak, dit kind, steeds gewoon de moeder overal te vergezellen, thans verwijderd te houden. Op zekeren tijd ziet het de deur van victor's kamer openstaan, en gaat binnen. Beschroomd, maar tevens nieuwsgierig, vestigt het de schalkachtige oogjes op den onbekenden man, die zoo vertrouwelijk met moeder sprak. Dit gezigt verbaast hem insgelijks. ‘Wat is dat voor een lief kind?’ vraagt hij, terwijl bij hetzelve nadert, om het te kussen; doch, het was reeds weder verdwenen. Nu toch verraden zijnde, haalt de moeder het, hoewel niet zonder blozen en hartkloppen, weder terug, en stelt het aan victor voor. Hij neemt het op, zet het op zijne knie, overlaadt het met liefkozingen, en kan zich niet verzadigen in het aanschouwen van dezen kleinen engel. ‘Hoe oud is dat kind wel?’ vraagt hij, met eene bevende stem. De Gravin, reeds meenende ontdekt te zijn, antwoordt eenigzins verlegen, maar geeft het een jaar meer, dan het werkelijk is. ‘Ik zou het voor jonger hebben aangezien,’ herneemt hij, maar wordt daarbij zeer afgetrokken. Theodora was nu alreeds met dezen vreemden man gemeenzaam geworden; zij wil dus niet weder weg, en hij haar ook niet
loslaten. ‘Ik moet u het kind evenwel afnemen, Mijnheer van k.!’ zegt
| |
| |
de Gravin: ‘de hevige aandoening, waarin ik u zie, doet mij berouw gevoelen, dat ik het teruggehaald heb.’ - ‘Ach, Mevrouw! bijaldien gij wist, welke gewaarwordingen het aanschouwen van dit kind bij mij verwekt!...’ - ‘Ja,’ hervat zij met nedergeslagene oogen, ‘wanneer ik u zelven voor den held der belangrijke geschiedenis mag aanzien, die gij ons eens ten huize van Graaf st*** verhaaldet, zoo...’ - ‘Ja wel, Mevrouw! ik ben die man, die, hoewel verraden en veracht van die zelfde vrouw, wier keuze op mij scheen gevallen te zijn, nogtans niet kan nalaten, zelfs tegen wil en dank, onophoudelijk te denken aan haar, die zijn geluk, ja zijn leven aan een droombeeld en ingebeelden waan opoffert; die man, die niet sterven, maar nogtans in het leven ook geen geluk smaken kan!’ - ‘Gij blijft haar dan nog altijd beminnen, uwe onbekende?’ vroeg eleonora, op een' eenigzins vreesachtigen toon. - ‘Of ik zwak genoeg ben, haar alsnog te beminnen, weet ik zelf niet; maar dat haar beeld en aandenken nog diep in mijn hart geprent staan, is zeker.’ - ‘Zulk eene getrouwheid verdient inderdaad belooning. Uwe onbekende zal gewis het ongelijk, u aangedaan, eens weder herstellen, en....’ - ‘Dat zal zij zeker niet; want het is reeds drie jaren, dat deze trotsche en ongevoelige vrouw mij niet een enkel blijk doet geworden, zoo min dat zij leeft, als dat zij nog mijner gedenkt. Neen! zij verheugt zich over hare list, en spot met mijne ligtgeloovigheid. Wie weet, aan welke vreemde grilligheden zij zich sedert weder heeft overgegeven, en misschien nog in dit oogenblik overgeeft!... Doch ook ik wil haar vergeten; en ik gevoel sedert kort, dat mij zulks zal mogelijk zijn.... ja misschien gelukt mij dit maar al te spoedig,’ voegde hij er met eene aandoenlijke stem nevens, terwijl hij eleonora
veelbeteekenend aanzag. ‘Hoe, Mijnheer van k.! gij zoudt haar kunnen vergeten?’ - ‘Ach, Mevrouw!’ hernam hij, na eenig stilzwijgen, ‘hoe dierbaar is mij deze uwe belangstelling! Ach! waarom heeft zij niet eene gevoelige ziel, gelijk de uwe, of uwe inborst? Hoe gelukkig zou ik dan thans reeds zijn! Dan zou ik ook mijne dochter, misschien even lief als dit engelachtig kind, op mijne kniën wiegen; en hare moeder was dan,’ voegde hij er met een' zucht bij, terwijl hij eleonora teeder aanzag, ‘misschien, aan mijne zijde, even zoo gelukkig, als gij thans zijt.’ - ‘Neen! neen!’ hernam de Gravin,
| |
| |
‘deze aandoeningen en betinneringen zijn niet goed voor u. Weet gij wel, Mijnheer, hoedanig het voorschrift van den Geneesheer is? Kom, ik moet u beiden maar scheiden!’ En hierop nam zij, bevende, theodora van zijne kuie, en bragt haar weg.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|