Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
vader raadde, zijn' zotten zoon tot Doctor te laten studeren. Het is mij duidelijk gebleken, dat men, bij eene eenigzins drukke praktijk, naauwelijks een man van gezonde hersenen blijven kan, en dat men dus, dezelve missende, van veel moeite en zorg ontslagen is. Ik werd, voor het eerst, bij onzen nieuwen Dominé gehaald. Daarhenen gaande, wil ik wel bekennen, dat ik, in mijne verbeelding, reeds eene beslagene tong zag, en niets deed, dan alle mij bekende voorschriften van braakmiddelen door mijn hoofd te halen. Ik kon mij naauwelijks een' Geestelijke voorstellen zonder slijm op den krop van de maag. Hoe stond ik dus te kijken, toen ik, binnentredende, een' man voor mijne oogen zag, die, op het uiterlijke geoordeeld, ééns in de veertien dagen scheen te eten! De omtrek van een menschenligchaam zat, tusschen een' stapel boeken, met inspanning op een pillendoosje en een fleschje met pepermuntwater te kijken. De groote, levendige oogen heetten mij vriendelijk welkom, en wenkten mij te gaan zitten. Naauwelijks zat ik, of, met eene klagende, half gebrokene stem, gaf hij mij te kennen, dat hij sedert eenige dagen verschrikkelijk door de winden geplaagd werd, en mij alleen verzocht had te komen, om hem te raden, wat hij best daartegen gebruiken zou, zijne gewone pillen, of pepermuntwater. Daar zat ik nu met het mes op de keel: want de man keek mij zoo scherp aan om een antwoord, als een straatroover, die iemand de beurs afperst. Evenwel, meenende op eigen grond te zijn, daar het mijn beroep gold, zette ik mij in postuur, om, eer ik tegen de winden te veld trok, mij van derzelver bestaan te verzekeren. Maar het was op zijn best, dat ik tong en pols kon onderzoeken. Al wat ik vroeg en weêrvroeg, was te vergeefs. Dominé kwam altijd op zijne winden terug, waarvan hij mij geheele geschiedenissen wist te vertellen, zoodat ik over mijne eigene onwetendheid versteld stond, en bijna verdrietig werd op mijne leermeesters, die mij veel geleerd hadden van het zamenstel van 's menschen ligchaam, en van deszelfs ge- | |
[pagina 168]
| |
steldheid in gezondheid en ziekte, maar niets van de winden. Gemelijk, dat ik in mijn' gewonen Meestersloop gestuit was, en niet op mijn gemak kon vragen, voelen en tasten, zien en weêrzien, vóór ik mijn orakel uitsprak; daarenboven verlegen, wat te doen, greep ik onwillekeurig naar het pillendoosje, zoo als een schooljongen zijn' hoed in de hand draait, als hij voor den schoolöpziener staat. Dominé, welligt denkende, dat ik mijne keus op de pillen bepaald had, geraakte eensklaps in vuur, en beweerde, dat het pepermuntwater oneindig beter was voor de winden. Mijn eerste stelregel is, om nooit een' patiënt zijn' zin te geven; ik zette het dus op de pillen. Het gevolg van dit gekibbel was, dat Dominé besloot, beide te gelijk te nemen, hetwelk hij ook oogenblikkelijk bewerkstelligde. Ik nam hierop, denkende dat mijne taak meer dan volbragt was, mijn' hoed; maar werd in mijne buiging gestuit door de vraag, welke uitwerking deze zaamvereenigde middelen konden hebben, en welke voorzorgen er in dit en in dat en in alle mogelijke gevallen genomen dienden te worden; want de man sloeg niets over, en ik moest meer vragen beantwoorden, dan toen ik voor de Heeren der Commissie stond. Eindelijk werd ik ontslagen, met vriendelijke dankzegging voor mijne genomene moeite, en dringend verzoek, om dien avond nog eens weêr te komen. Dat was mij bij een' boer nog nimmer gebeurd, zoo op artikelen gevraagd te worden, en dan nog heen te gaan, zonder een tittel wijzer te zijn, dan ik gekomen was! Dikwijls zijn mij de ziekten mijner patiënten zeer duister, zoodat ik, in den eigenlijken zin, niet weet, wat te doen. Doch dan houde ik mijne vrijheid, en doe niets. Maar hier werd mij eene ziekte geheel opgedrongen en het geneesmiddel afgeperst. Ik schudde dan ook mijn hoofd, tot dat ik er moede van werd; en, te huis komende, zat ik te kijken, alsof ik mijzelven onder weg verloren had. | |
[pagina 169]
| |
Ik kon het mij maar niet in 't hoofd zetten, dat een man van verstand, die het niet wagen zal zijn' schoenmaker de wet voor te schrijven, het in geene bedenking neemt, zijnen Geneesheer minder dan den geringsten handwerksman te vertrouwen. Een timmerman mag de schaaf ten minste zoo in zijne hand houden, als hij geleerd heeft; terwijl een Arts eene maagziekte voor eene borstkwaal moet aanzien, of een bittertje ter opwekking der appetijt voorschrijven, wanneer er een braakmiddel noodig was, indien het den lijder slechts zoo goeddunkt. Ik zie nu wel in, dat dit een gevolg is van de angstvalligheid, waarmede sommigen op hun ligchaam letten, zoodat zij bijna meten, hoeveel zij dagelijks wateren, en een naauwkeurig register houden van de veranderingen, welke eene andere ontlasting vertoont. Had ik zulks toen maar geweten! Maar nu ging ik, 's avonds, niet zonder angst naar onzen Leeraar, en stond wel tienmaal in bedenking, of ik aan de schel zou trekken, of niet. De deur opengaande, trof het mij, dat ik een zeer levendig gesprek hoorde. Ik trad binnen, en vond een talrijk gezelschap, in het midden van welk Dominé mij, met een opgeruimd gelaat, noodigde plaats te nemen. Waar de winden gebleven waren, weet ik niet; de man was zoo gul en zoo druk, dat ik, na menig pijpje gerookt te hebben, eindelijk mogt optrekken, zonder iets verder van winden of pillen of pepermuntwater gehoord te hebben. |
|