Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |||||||
Mengelwerk.Verhandeling over den invloed der kruistogten op den handel van Europa.
| |||||||
[pagina 50]
| |||||||
streven en wat wij te vermijden hebben, om hier welgemoed, tevreden en gelukkig te leven. En gelijk de kinderen die kunsten en wetenschappen, welke de uitvindingen van vele jaren zijn, in weinig tijds door dit onderwijs deelachtig worden, zoo doet de menschheid voordeel met de ondervinding van alle vroegere eeuwen, en verkrijgt aldus op eene gemakkelijke wijze den opgelegden schat van duizende jaren en duizende personen. Deze genoemde leermeester op de wereldschool bedient zich nu ook, bij zijn onderrigt, van de nieuwe en verbeterde leerwijze, onder ons met zoo veel vruchts ingevoerd. Stok en plak, dat is, de harde dwangmiddelen der ondervinding, zijn uit zijne school ten eenemale verbannen; hij leert alleen door voorbeelden. Wel is waar, dat hij hierdoor bij onoplettende en weêrspannige leerlingen weinig zal uitrigten; maar deze verwijdert hij ook van zijne school, en geeft hen aan de strenge tuchtmeesteresse der eigene ondervinding over, die hen dan, door de rampzalige gevolgen hunner onbedachte daden, dikwerf al zeer gevoelig kastijdt. Gelijk nu de leermeester onder ons wel eens met voordacht een opstel vol fouten ter nederschrijft, ten einde de leerlingen hunne krachten zouden beproeven, om die fouten aan te wijzen, en toe te zien, hoedanig de meester ze verbetert; dus stelt de geschiedenis ons ook vele voorbeelden van afdwalingen, dwaasheden en misslagen voor, door de menschheid begaan, en eischt van ons, dat wij zullen overwegen, hoedanig zij had behooren te handelen; maar maant ons ook aan, om te zien, hoe die verkeerdheden, door den tijd en een hooger bestuur, weder verbeterd en te regt gebragt zijn. Zulk een leerzaam opstel vol fouten, door de geschiedenis in de leerschool der wereld voorgesteld, is de gebeurtenis der kruistogten. Hier zijn fouten van het begin tot het einde. Doel, drijfveer, middelen en uitvoering, alles is hier verkeerd; en hier hebben wij dus gelegenheid, om onze denkkracht te oefenen in het aanwijzen dier fouten. Doch wij voor ons willen terstond op | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
de verbeteringen des onderwijzers letten, en zien, wat goeds dan toch uit die verkeerdheden is voortgekomen. En daar ons vaderland, en dus ook wij het meeste belang hebben bij den handel, zoo zullen wij heden onze opmerkzaamheid bepalen bij den invloed der kruistogten op den koophandel van Europa.
I. Het was op het einde der elfde eeuw, dat eene nieuwe soort van togten eenen aanvang nam, onder den naam van kruistogten bekend, die wel oorspronkelijk heilige bedevaarten zijn moesten, maar weldra in allesverwoestende krijgstogten veranderden. Het was, namelijk, sedert de vierde eeuw, meer en meer gewoonte geworden, dat godvruchtige lieden zich naar Palestina begaven, om aldaar bij het graf van den Zaligmaker hun gebed te verrigten, en, door het aanschouwen der heilige overblijfselen zijner tegenwoordigheid, hunne godsdienstige aandacht te vermeerderen. Allengs begon men echter te gelooven, dat God het gebed, aldaar gedaan, waar eertijds zijn tempel stond, liever hoorde en zekerder vervulde. Nu togen jaarlijks duizenden derwaarts, of uit vrome godsdienstigheid, of ter strafdragende boetedoening, en verwierven daardoor aflaat van alle kerkelijke straffen. Sedert evenwel de Seldsjukische Turken, een Noordäziatische volksstam, Palestina veroverd, en het heilige graf in bezit genomen hadden, waren deze togten met de uiterste gevaren vergezeld. De roofzieke Arabieren oordeelden dezen pelgrims geenen geringen dienst te doen, zoo zij hen, door plundering, van hunne belemmerende bagaadje ontlastten; en de Turken mishandelden, uit godsdiensthaat, hen op het wreedaardigst. Dus kwamen er van 7000, die in het jaar 1065, onder aanvoering van | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
siegfried, Aartsbisschop van Meintz, dezen togt deden, en onder welke ook willem, Bisschop van Utrecht, was, niet meer dan 2000 terug. Dit maakte natuurlijk de gedachte levendig, om het heilige land met zijne dierbare overblijfselen uit de handen der Turken te redden. Het zou misschien bij dezen geheimen wensch voor altijd gebleven zijn, zoo niet een der allerzonderlingste menschen, namelijk pieter van Amiens, gewoonlijk pieter de Kluizenaar genaamd, 't zij dat zijn naam werkelijk l'hermite was, of dat hij dien als bijnaam ontving, sedert hij zijne vrouw verliet en in de eenzaamheid ging wonen, hierin verandering had gewrocht. Bij het aanschouwen der heilige plaatsen, en harer ontwijding door den baldadigen Muzelman, begeeft hij voldoende is, om de verbeelding van dezen zeldzamen man tot de vurigste geestdrift te verhitten. Hij gaat terug naar het heilige graf, en bidt aldaar, met het levendigste vuur, den geheelen dag. Afgemat door deze overspanning, valt hij in eene sluimering, in welke hij waant, dat de Heiland zelf hem verschijnt, en beveelt, de ellende zijns volks overal bekend te maken, en de Christenen op te wekken, zijne heiligdommen te redden. Hem zou ook een getuigschrift te dien einde uit de wolken toegezonden zijn. Wat hiervan zij, hij kwam inderdaad met zoodanig getuigschrift en met brieven van den Patriarch naar Europa terug, haastte zich naar den Paus, dien hij al spoedig, door de aanwijzing, hoe veel voordeels uit de onderwerping van het Oosten voor diens stoel te trekken zij, van zijne goddelijke zending overtuigde, en ontving den last, om het kruis overal, maar inzonderheid in Frankrijk, te prediken. In zijn haren pelgrimskleed, blootsvoets, verzeld door zijnen ezel en pelgrimsstaf, trok hij geheel Europa door, en hitste, | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
door zijne geestdrijvende redenen, en schilderingen van den jammer der Christenen aldaar, het volk en de grooten tot eenen krijgstogt tegen de Turken op. De kansel zoo wel als het theater, ja elke verhevene plaats, was het tooneel zijner welsprekendheid, die het heilige graf, den stal te Bethlehem, en Golgotha, liet zuchten en weenen, en de dochter van Sion deed klagen over de verkrachting, welke zij van Turksche ongeloovigen moest lijden. Weldra achtte urbanus II de harten genoegzaam voorbereid, om met het voorstel van eenen krijgstogt naar het heilige land, ter verlossing van hetzelve, ingang te vinden. Eene kerkvergadering, in 1095 te dien einde uitgeschreven, telde meer dan 20,000 raadplegers; en, toen de Paus zijne weldoordachte en kunstmatige rede geeindigd had, steeg de kreet van algemeene geestdrift uit aller mond ten hemel: ‘Het is Gods wil, dat wij onder het kruis gaan!’ dat heette, zich een rood kruis op den regter schouder te laten hechten, ten teeken dat zij nu soldaten van christus waren. Godfried van bouillon, Hertog van Nederlotharingen, en broeder des Konings van Frankrijk, werd tot algemeen legerhoofd en aanvoerder van den togt benoemd; en van alle oorden kwamen er duizenden, die aanboden, het kruis op zich te nemen, en den togt mede te doen; zoodat in den jare 1097 reeds meer dan een millioen menschen dit teeken had aangenomen. Geestelijken en monniken, nonnen zelfs en geestelijke zusters in krijgsmansgewaad, Ridders, Edellieden en landbouwers, vrouwen en kinderen, ja het geboefte zelfs der tuchthuizen, begeerde aan dezen togt deel te nemen; en geen wonder! want een algemeene aflaat, of schuldvergiffenis, was met denzelven verbonden. De taal van bernhard, Abt van Clairvaux, den welsprekendsten man van zijnen tijd, doet ons de toenmalige denkwijze genoegzaam kennen: ‘Bedenkt,’ zegt hij in eene zijner redevoeringen, ‘welk zonderling middel God ter uwer verlossing bezigt, en aanbidt! Of is het niet een allerzeldzaamst middel, dat God uitgekozen heeft en ook alleen uit- | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
vinden kon, dat Hij roovers, moordenaars, meinëedigen en echtbrekers, even alsof het een deugdzaam volk ware, tot zijne dienaren heeft uitgekozen? De Almagtige wil uw schuldenaar worden, opdat Hij aan u, zijne soldaten, de soldij van de vergeving der zonde en de eeuwige heerlijkheid zou kunnen uitbetalen.’ Was het wonder, dat op die wijze het heer der kruisvaarders talloos vermeerderde? Godfried zond, nadat hij zijn leger gemonsterd had, het grootste gedeelte, uit de heffe des volks bestaande, onder het geleide van pieter, en zekeren wouter van Pexeio, wegens zijne armoede wouter zonder goed genaamd, door Duitschland en Hongarijen naar Konstantinopel vooruit, waar slechts een klein deel hunner aankwam, dewijl zij door de Hongaren, wegens gepleegde wreedheden, meestal werden omgebragt. Hij zelf, met de kern des legers, uit 80,000 uitgelezene helden bestaande, had het geluk, na het doorstaan van ontelbare gevaren, in Palestina aan te komen, en Jeruzalem zelve op den 15 Julij 1099 in bezit te nemen. Hier rigtte hij een Christelijk koningrijk op, dat, onder veelvuldigen lotwissel, omtrent tweehonderd jaren bestond, maar 't geen jaarlijks door nieuwe bezendingen en ten koste van tallooze stroomen bloeds moest behouden worden. En, toen in 1291 het laatste overschot van Christelijke heerschappij in het Oosten verloren ging, was deze razernij Europa op meer dan zeven millioenen menschen komen te staan! - Dit zal genoeg zijn, om den aard dier togten te doen kennen.
II. Wanneer wij dan nu over den invloed dezer kruistogten op den handel van Europa met grond willen oordeelen, dienen wij wel eerst den staat des handels vóór den aanvang dier togten te kennen, om daarna te kunnen opmerken, welke voor- of nadeelige veranderingen door dezelve daarin zijn te weeg gebragt. En hier zouden wij nu de bijzondere trekken uit de geschiedenis moeten verzamelen, die ons over den toestand des koophandels in dat tijdvak konden doen oordeelen. Doch inderdaad ont- | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
breekt het ons aan genoegzame berigten te dien aanzien; niet alsof er gebrek ware aan geschiedschrijvers van dien tijd, (zoo men, namelijk, aan enkel kronijkschrijvers dezen naam geven mag) maar hunne berigten zijn meestal van dien aard, dat er tot ons oogmerk niets dienstigs in is aan te treffen. Wij zullen derhalve eenen anderen weg moeten inslaan, om tot ons doel te geraken; van, namelijk, de vereischten van den handel in 't algemeen, of de omstandigheden te leeren kennen, door welke deszelfs bloei het meest bevorderd of verhinderd wordt, en zonder welke hij niet bestaan kan. En naar mate wij deze aantreffen, zal ook ons oordeel over den staat des handels in dat tijdvak zijn. - Maar, vraagt gij misschien, zijn dan deze vereischten in de jaarboeken van dien tijd aan te treffen? - Ik geloof ja! Immers de koophandel staat, mijns inziens, in een naauw verband met de algemeene beschaving van eenig tijdvak; zoodat deze genoegzaam als maatstaf van genen kan worden aangezien. Hoe meer zich de kundigheid van eenig tijdvak uitbreidt, hoe meer voorwerpen gekend worden, die de begeerte wekken, of die men bezigen kan ter voldoening aan eenige behoefte, en hoe meer voorwerpen des handels dus aanwezig zijn. Hoe meer kunsten en wetenschappen worden gekweekt, beoefend en bloeijen, hoe meer kunstgewrochten er ontstaan, die door de weelde worden begeerd; terwijl deze al wederom door het verfijnd gevoel der beschaving wordt vermeerderd en vergroot. Neemt dus de beschaving werkelijk toe, zoo zal ook de handel moeten vooruitgaan, zoowel door meerdere waren als gretiger koopers. En zien wij nu op de vereischten des handels, dan beweer ik, dat, zonder vrijheid en veiligheid, of zonder zekere mate van weelde, de handel niet kan bestaan: want, mag de mensch niet dat gebruik maken van zijne krachten, wat hij verkiest; is hij gebonden aan eenen bepaalden werkkring, of is hij niet vrij in de vruchten zijns arbeids of zijnen eigendom over te doen aan wien hij wil, zoo moet noodzakelijk de handel kwijnen; gelijk hij ook dáár ophoudt, waar de koopman geene veiligheid | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
meer voor zichzelven, of voor het vervoer zijner waren, heeft. En bepaalt zich de handel enkel tot waarachtige en natuurlijke behoeften, zonder dat de weelde die door kunstbehoeften heeft vermeerderd, hoe bekrompen moet dan de omvang van zulk eenen handel zijn! Uit den toestand dezer vereischten zal men dus met grond tot den toestand des handels mogen besluiten. En hoedanig was het dan nu met die vereischten destijds gesteld? Alles wijst ons daarop, dat het er ten aanzien derzelve zeer treurig uitzag. Overal toch heerschte in Europa de onderscheiding van vrijen en lijfeigenen. De eersten, meestal Ridders en Edellieden, oordeelden het te gering, zich met den handel of eenige kunstwerken te bemoeijen. Neen! gevaarlijke togten, roof en strooppartijen waren de bezigheden, waarin zij hunnen adellijken moed en arm oefenden, en de steek- of tournooispelen de verrigtingen des vredes, die zij hunnen stand waardig keurden. Van hen had dus de koophandel niets te wachten. Zelfs hunne weelde, die meestal in wapenen gesteld werd, had ook weinig, wat denzelven kon aanmoedigen. Het andere gedeelte, uit lijfeigenen bestaande, was of als knapen aan de krijgsverrigtingen der Heeren en hun gevolg verbonden, of als landbouwers de bewerkers van vreemden grond. Deze laatsten dus, genoegzaam geen' eigendom hebbende, moesten de voortbrengselen van hunne vlijt deneigenaren brengen. Beiden waren alzoo voor den handel als verloren. De steden waren dan eeniglijk de voedsters van kunsten en nijverheid, en de eenige wijkplaatsen des handels. Doch, behalve dat deze steden nog weinig in getal waren, en dus die handel nog niet veel beteekende, zoo moesten zij veelal bestaan van het klein vertier der omringende landbewoners, of van de markten, die aldaar bij hooge kerkmissen, tot welke alsdan duizende menschen van wijd en zijd henenstroomden, gehouden werden. Bovendien ontbrak het den stedelingen zelve nog aan genoegzame veiligheid, zoo voor zich als voor hunne goederen, om den handel tot eenige aanmerkelijke hoogte te brengen. On- | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
der de bescherming van den eenen of anderen adellijken Heer, of van het een of ander geestelijk gesticht staande, werden zij gedurig mede betrokken in al die kleine oorlogen, welke het vuistregt, waarbij ieder beleedigde zichzelven door zijn zwaard voldoening verschafte, bijna dagelijks deed ontstaan; terwijl de woestheid dier tijden al de bezittingen van 's vijands onderdanen tot eenen regtmatigen buit voor den overwinnaar deed zijn. Had dus eenige stad een' geruimen tijd in vrede geleefd, zoodat hare welvaart begon toe te nemen, dan wekte juist deze welvaart de hebzucht der naburige grooten, en dikwerf zelfs van den eigen' stadvoogd, tot plundering en knevelarij op. De vrees hiervoor moest natuurlijk van groote ondernemingen terughouden, die zulke gewelddadigheden het meest uitlokken konden. Was men al dit gevaar ontweken, hoe weinig veiligheids was er dan nog bij het vervoer der goederen, daar de vele ridderlijke kasteelen, meestal aan de rivieren en groote wegen gebouwd, voor veiligheid en vrijgeleide overdrevene schattingen eischten, of zelfs door plundering zich het kostbaarste toeëigenden. - Is het te verwonderen, M.H., dat, bij zulke bezwaren en bijna onoverkomelijke hindernissen, de handel van Europa nog in zijne kindschheid was, en dat zijn spoedige wasdom onder zulke ongunstige invloeden onmogelijk gedijen kon? Dit zelfde, wat wij nu uit eene algemeene beschouwing van den geest des toenmaligen tijds opmaakten, zal ons nog nader blijken, wanneer wij kortelijk het oog vestigen op de gesteldheid der voornaamste landen van ons werelddeel. - 't Is waar, karel de Groote, die bijna geheel Europa onder zijnen schepter boog, had wel alles aangewend, wat hij vermogt, om beschaving, welvaart en handel te doen bloeijen; hij had, door het bouwen van vele steden, en door den altijd waakzamen heerban, voor de uiterlijke veiligheid zijner onderdanen krachtdadig gezorgd, en zijne magt was groot genoeg, om de inwendige tegen de knevelarij en het geweld zijner magtige Vasallen te beschermen. Maar onder de ongelukkige en | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
woelzieke regering zijns zwakken opvolgers, lodewijk den Vromen, en diens weerbarstige zonen, gingen al deze goede inrigtingen weder ten eenemale te loor. En onmiddellijk vóór de kruistogten was de verwarring in het Duitsche rijk, door de hevige en veeljarige twisten van hendrik IV met Paus gregorius VII, ten hoogsten top gestegen. Keizers en Tegenkeizers betwistten elkander den troon. Zamenzweringen, veldslagen, en plunderingen van elkanders onderdanen, steden en landgoederen, allen tot het rijk behoorende, volgden elkander op. En hoe was het mogelijk, dat onder zulk gewoel de kunsten des vredes bloeijen of de handel zich aldaar vestigen kon? In Frankrijk was het sedert de regering van karel den Eenvoudigen, dat is, sedert den aanvang der tiende eeuw, niet beter gesteld: want, behalve dat Keizer otto II, wegens eene verongelijking, hem door Koning lotharius aangedaan, geheel Frankrijk, tot aan Parijs toe, door plundering verwoestte, zoo zagen de Koningen van dit tijdvak zich genoodzaakt, gedurig tegen hunne magtige onderdanen krijg te voeren, waarbij dus natuurlijk vrijheid en veiligheid moesten verloren gaan, en met deze kweeksters verliet de handel alzoo tevens dezen woeligen grond. Engeland was toen aan de gedurige invallen van Deensche overweldigers, van eenen willem den Veroveraar en den verdreven' troonopvolger, blootgesteld, die elkander het rijk zochten te ontweldigen, en altijd zeker een gedeelte daarvan verwoestten. Kon ook dáár de handel wel het hoofd opbeuren? Met Spanje en Portugal waren de betrekkingen voor het overig gedeelte van Europa als vernietigd, daar deze landen reeds geruimen tijd onder Arabische opperheerschappij stonden. En ons vaderland begon onder het gebied der Graven eerst tot eenig bestaan te komen. Italië bleef dus het eenige land, waarin de handel nog eenigermate eene schuilplaats vinden kon; hoezeer deszelfs noordelijk gedeelte door de twisten der Keizers met | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
de Paussen, en het zuidelijk gedeelte door de Sarracenen telkens uitgeplunderd en verwoest werd. In het midden van dat gezegend land hadden zich eenige steden, gelijk Pisa, Venetië en Genua, van de opperheerschappij dergenen, die om het bezit van Italië twistten, weten onafhankelijk te maken, burgerlijke vrijheid en eene gemeenebestregering ingevoerd, den handel gekweekt en beschermd; en zoo ontwikkelde zich aldaar de kiem van eenen zegenrijken boom, die zijne takken wijd en zijd over ons werelddeel verspreidde, en onder wiens schaduwe ook ons vaderland zich zoo wèl bevond. Zouden wij, M.H., uit de opgegevene omstandigheden nu niet wel met regt besluiten mogen, dat de handel van Europa vóór den tijd der kruistogten nog weinig te beteekenen had, en, door krijgsrumoer en burgerlijke wanorde, als in eene bedwelmende sluimering lag, waaruit hij door den kreet der kruistogten het eerst weder gewekt werd? En dit leidt ons natuurlijk tot het onderzoek van datgene, wat deze togten hebben gedaan, om den handel op te wekken, te bevorderen en uit te breiden; waarbij het ons blijken zal, dat zij juist in al die zaken, welke denzelven voortijds verhinderden, eene gunstige verandering hebben te weeg gebragt. III. 1. De kruistogten immers, hoe avontuurlijk dan ook op zichzelve, bragten het meeste toe, om het ellendige vuistregt af te schaffen, en daardoor orde en veiligheid aan de burgerlijke maatschappij te verzekeren. Het regt tot wraak, aan iederen vrijen mensch vergund, moest natuurlijk de beleedigingen en vergeldingen zoodanig vermenigvuldigen, dat men bestendig over eenige verongelijking te klagen en zich te wreken had. Maar dit kwaad, huisvestende bij de grooten en magtigen, was ten uiterste moeijelijk af te schaffen. Er kon alleen van de geestelijkheid, in die dagen tot den hoogsten luister van magt gestegen, eenige hulp komen. Deze bragt dan ook eene beperking ter bane, het Goddelijk bestand of den Godsvrede genaamd, volgens welke zij oordeelde, dat van woensdag avond tot maandag morgen het gebruik der wa- | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
penen tot eigene wraak ongeoorloofd was, omdat die dagen, aan de herdenking van jezus laatste lijden gewijd, eenen Goddelijken vrede eischten, met zulk eene wraakoefening onbestaanbaar. Maar de woeste Riddergeest liet zich moeijelijk daardoor beperken; hij verdroeg althans dezen dwang met weêrzin, en stelde zich op de vrije dagen door des te grootere woestheid voor dezelve schadeloos. - Doch thans kwamen de kruistogten op, en de strijdzuchtige Ridders vonden hier eene allerwenschelijkste loopbaan. Door niets beperkt, konden zij hier naar willekeur, en dat wel ter eere Gods, en in 't vooruitzigt op hoogere belooning, rooven en moorden, en lieten dus het Goddelijk bestand onaangevochten; ja de hoogste kerkelijke magt vond goed, die verbodene tijden nog met andere te vermeerderen, en de straffe des bans op de overtreding te stellen. Hierdoor kozen nu de woeligste en magtigste der grooten den togt naar het Oosten; terwijl zij, die terugbleven, zich aan al de beperkingen van orde en wetten moesten onderwerpen, waaruit nu meer veiligheid voor de steden en den burgerstand, den eenigen handeldrijvenden, ontstond, waardoor de koopman op die gestelde dagen voor mishandeling en plundering veilig, ja onder de bescherming van het geestelijk regt stond. - Moest nu dit alles, M.H., niet ten sterkste op de bevordering van ijver en kunstvlijt werken? Konden nu de handelsondernemingen niet met zekerder uitzigt op een gelukkig gevolg ondernomen worden? En gaven dus deze togten niet, als 't ware, den eersten stoot tot het openen van den slagboom, die den voortgang des koophandels in Europa belemmerde? 2. Maar ook nog van eene andere zijde werkten deze kruistogten mede ter bevordering van vrijheid en veiligheid. Heerschten toch, gelijk wij deden opmerken, in alle landen van Europa de uiterste verwarring en onrust, uit de al te groote magt der Leenmannen oorspronkelijk, die of geene wetten van hunne Leenheeren, de Vorsten, meer eerbiedigden, of zich openlijk tegen hen aankantten; deze verwarring nam sedert, de kruistogten | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
een einde, en moest door dezelve een einde nemen, omdat de magt dier ondergeschikten gefnuikt, en het gezag der Opperheeren in de verschillende landen daardoor vergroot werd. Ondernam eenig voornaam Heer den togt naar het heilige land, dan moest hij met een voegzaam gevolg van strijders verschijnen. Deze kwamen, in wapenen, kleeding en onderhoud, te zijnen laste; want dezen togt kon men alleen op eigene kosten bijwonen. Hierdoor waren zij meestal genoodzaakt, een groot deel hunner bezittingen te verkoopen of te verpanden; welke goederen, bij het ongelukkig uitvallen dezer togten, in de handen der geldschieters, Vorsten of geestelijken, kwamen, die hierdoor des te grootere magt verkregen, meer in staat waren hunne onderdanen te beschermen, vrijheid en wetten te doen eerbiedigen, en de welvaart der steden, met welke beider belang ten naauwste verbonden was, te vergrooten. Door deze rust en veiligheid ontwaakte de zucht naar eigendom met nieuwe kracht, het onderling verkeer der steden nam toe, en dus vermeerderde de Europesche handel zelf. 3. Gelijk dus de inwendige rust en veiligheid der irwoneren van elk land door de kruistogten bevorderd werd, zoo waren zij ook vooral dienstig, om de onveiligheid van buiten door den inval der Sarraceensche roovers, die goederen en menschen tevens, de laatsten in slavernije, wegvoerden, te doen ophouden. Niet slechts de kusten van het naburige Grieksche Keizerrijk, maar Italië en alle aan de Middellandsche Zee gelegene steden, werden genoegzaam jaarlijks door hunnen inval bedreigd, en, bij gebrek aan staande krijgsmagt, meestal eene wisse prooi van hunne hebzucht. Door de kruistogten, echter, werd de oorlog tegen de Turken niet alleen naar Azië overgebragt, en de aanvallers op hunne beurt de aangevallenen, maar ook de bijna jaarlijks op nieuws zich tot eenen kruistogt toebereidende Europeanen, die in latere tijden meestal den overtogt naar Palestina ter zee deden, werden nu, in de aan zee gelegene plaatsen, de beschermers tegen die geweldenarij, en de bewoner dezer voor | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
den handel meest geschikte steden zag zich dus van alle vrees bevrijd, en kon zijne waren thans te land en ter zee gerustelijk verzenden of van elders afhalen; eene bijzonderheid, die niet weinig tot den wasdom des handels moest bijdragen. 4. Doch niet enkel middellijk, op deze genoemde wijzen, maar onmiddellijk waren de kruistogten den handel voordeelig, doordien zij aan de Europeanen den toegang tot de groote marktplaatsen van het Oosten openden, en hen met eene menigte van voorwerpen bekend maakten, die te voren niet in omloop waren. De voornaamste handel toch dier dagen bestond in de aanvoering van Oostersche en vooral Indische waren, van zijden stoffen, edele metalen, gesteenten en specerijen. Deze goederen werden uit Indië en Perzië over de Roode Zee tot aan de landengte van Suez, vandaar over land tot aan de kusten der Middellandsche Zee, en alzoo verder over dezelve tot aan de handelsteden van Italië gevoerd. Sedert de bouwing van Bagdad door Kalif al mansour, in de negende eeuw, begon zich de handel langzamerhand vandaar naar deze streken te verleggen; en sedert de Turken meesters van deze hoofdstad waren, trokken zij alle goederen, als tot eene algemeene marktplaats, derwaarts, terwijl zij verder, over land tot aan de Zwarte Zee gebragt, vandaar naar Europa kwamen. Juist naar Syrië en de streken van den Tiger en Euphraat, waar de meeste handel was, rigtten zich de togten der kruisvaarders; zoodat zij de bronnen des handels nabij kwamen. En daar er, na het veroveren van Jeruzalem, ruim 20,000 hunner naar Europa terugkeerden, die hunne gelofte daardoor achtten vervuld te hebben, zoo bragten zij de kennis der aldaar geziene voorwerpen mede terug, en openden hierdoor eenen tak van handel, die inderdaad op de latere kruistogten niet weinig invloeds had; want deze werden, hoezeer dan ook met een godsdienstig oogmerk aanvaard, toch ook vooral tot handelspeculatiën gebezigd. En toen, sedert de vestiging van Kairo, in Egypte, de handel weder over die stad langs den Nijl naar Italië | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
ging, zoo zocht de handelsgeest ook de kruistogten over Egypte naar Palestina te leiden, en de schepen der Venetianen, Pisanen en Genuézen bragten de kruisvaarders derwaarts, en de Oostersche goederen weder terug. Ook velen dier teruggekeerde bedevaartgangers, nu met de voorwerpen der Aziatische weelde meer van nabij bekend, begeerden deze goederen, die hun tot behoeften geworden waren, meer en meer, en het vertier derzelve in het Westen moest evenzeer, als de gelegenheid om ze te verkrijgen, door deze togten vermeerderd worden. - Zulk een' aanmerkelijken invloed hadden dus deze woeste, onbedachte togten op den reeds bestaanden handel, om dien een wijder veld en gebaander weg te bereiden. En al hadden zij ook niets meer dan dit te weeg gebragt, zoo zou derzelver aanbelang reeds groot, en de uitwerking voor de volgende eeuwen zegenrijk geweest zijn. Doch, 5. Zij knoopten ook eene verbindtenis aan tusschen de onderscheidene volken van het Westen, die voor den Europeschen handel zelven van veel gewigts moest zijn. Franschen en Engelschen, Duitschers en Italianen, Deenen en Hollanders togen te zamen in hetzelfde leger ten strijd naar Palestina; verbindtenis tusschen deze volken moest natuurlijk hieruit ontstaan, die niet anders dan voordeelig konde zijn voor de gemeenschap der Europesche natiën onder elkander, en de onderlinge mededeeling hunner kunstgewrochten. Alle zeevarende natiën werden opgeroepen tot het overvoeren der duizenden, welke tot den togt behoorden, en deze kwamen hierdoor naauwer met elkander in aanraking; waaruit dan wederom handelsverbindtenissen ontstaan moesten. Zoodat de kruistogten kunnen aangezien worden als de kweeksters van dien handel, welke nu ook bij de verschillende volken van Europa onderling begon geboren te worden. Slaan wij, na deze overweging, eenen blik op de geschiedenis, dan bevinden wij, dat het tijdvak der kruistogten voor de meergenoemde handeldrijvende steden van Italië werkelijk het tijdvak van luister, aanzien en magt | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
geweest is. Van dat tijdstip af toch dagteekent zich haar wasdom, en op het einde der kruistogten, in de dertiende eeuw, waren deze steden reeds zoo magtig, dat zij niet alleen Konstantinopel en het Grieksche Keizerrijk innamen (1204), maar dat de Paus zelf geenen kruistogt waagde aan te kondigen, zonder van hare hulp vooraf verzekerd te zijn, om welke hij dan zelfs, in sommige gevallen, persoonlijk ging verzoeken. Uit al deze bijzonderheden zal het nu wel geenen twijfel meer onderworpen zijn, dat de kruistogten den voordeeligsten invloed hadden op den handel, zoowel met het Oosten, als van Europa zelve; en moeten wij deze uitspruitsels van dweepzucht, woestheid en onberaden ijver als werkzame middelen aanzien ter beschaving van een groot deel der menschheid. En wanneer de wijsgeer hierin den gang der Voorzienigheid wedervindt, die steeds de menschelijke verkeerdheden ten beste leidt, dan zal het ons tot de troostvolle waarneming brengen, dat gebeurtenissen, die bij den eersten opslag voor den handel doodelijk schenen, denzelven op de krachtdadigste wijze bevorderd hebben; en de hoop doen kweeken, dat ook deszelfs tegenwoordige stremming en stilstand niet dan een verpoozen zijn zal, om daarna met te meer krachts zich werkzaam te betoonen. Het is met de uitboezeming van dezen opregten wensch, dat ik eindige. |
|