zijn, naar dezen Schrijver, (en hij staaft het met echte bewijzen) de sluwe Jezuiten geweest, die zich indrongen, en, hoewel niet zonder langdurigen tegenstand, eindelijk de wettige Geestelijken der oude Roomsche Kerk hier verdrongen. De Schrijver wijst het begin aan dezer Jezuitsche heerschzuchtige woelingen; toont, dat de naam van Jansenist hier het eerst in 1670 gebruikt werd, en wel door de Jezuiten, eeniglijk om de wettige Geestelijkheid verdacht te maken en hun schandelijk doel te bereiken. Merkwaardig is het schrijven van den Aartsbisschop codde, om die beschuldiging van zijn ambt door het Hof van Rome ontzet: ‘Zoo men door Jansenisten verstaat iemand, die eene van de vijf, op naam van jansenius veroordeelde, stellingen houdt, dan is er geen een Jansenist in geheel Holland; doch als men met dien naam zulken wil beteekenen, die de krachtdadige genade belijden; die, in het bedienen van het Sakrament van penitentie, de regels van den H. karel borromeus trachten te volgen; die naar geen vuil gewin snakken, maar hunne bediening zoeken te vereeren; die zich van de pligten van een' goed' herder, zoo veel de menschelijke zwakheid toelaat, trachten te kwijten, - dan heeft, God lof! onze kerk Jansenisten, en gave God, dat zij er gansch mede vervuld ware!’
Wij willen in de zaak hier tusschen zoogenoemde Roomschen en Jansenisten geene partij kiezen, maar durven de lezing van dit Antwoord ieder aanraden, die onpartijdig wenscht te zijn, en met ons de Jezuiten genoegzaam kent, om iederen wenk tot behoedzaamheid omtrent die menschen belangrijk te achten. De Bul van Paus clemens XIV hebben wij hier grootendeels wedergevonden en met genoegen herlezen. Wat zou de waardige ganganelli niet zeggen, zoo hij nog eens zijn hoofd uit het graf opheffen kon? Mogen de ondervindingen van vroegere eeuwen toch niet ten eenemale voor de onze verloren zijn! - Maar wij doen er het zwijgen toe, en moeten alleen nog doen opmerken het vuile en stoute van