menschelijk woord en bijvoegsel, doet reinhard ons voelen het onbegrijpelijke der Godheid voor het eindig verstand, en de eenheid van God, als onfeilbare Bijbelleer; het voorkomen, echter, in de H. Schrift, van Vader, Zoon en H. Geest, zoo te zamen als afzonderlijk; en hoe in deze Bijbelsche voorstelling, dat God voor ons Vader, Zoon en H. Geest is, alle de weldaden, in werkzaamheid, invloed en hulp, waarmede het hoogste Wezen ons begenadigt, worden zamengenomen. Voortreffelijk is vooral de aanwijzing van het vruchtbare dezer verborgenheid, met betrekking tot den invloed, welken zij hebben moet ter bevordering van goede gezindheden en van eene ware godzaligheid. Al wordt dan hier het verstand niet bijzonder verhelderd, noch de nieuwsgierigheid bevredigd, het hart wordt gerustgesteld, het vertrouwen uitgelokt, en de verdraagzame zachtmoedigheid omtrent andersdenkenden krachtig bevestigd. Bij de volgende voorstelling der Bijbelleer zouden wij echter nog wel iets uitzonderen, opdat te meer nog uitkome, hoe, ook volgens de overtuiging van reinhard, God de eenige, alles in allen is: ‘Wanneer er gezegd moet worden, dat God onze Schepper, Onderhouder, Bestuurder is, dan noemt de Bijbel den vader. Moet er geopenbaard worden, dat God onze Redder van alle ellende is, dat Hij eene verlossing van de zonde en den dood verordend heeft, dat wij door Hem zullen leven en onsterfelijk zijn, dan noemt de Bijbel den zoon. Moet er eindelijk gezegd worden, dat God ons alleen hulp en kracht tot het goede geven kan, dat Hij ons verstand verlicht en ons hart heiligt, dan noemt de Bijbel den h. geest.’ Alles, (dit is zoo) wat het Evangelie ons leert van Vader, Zoon en H. Geest, staat in het naauwste verband met alles, wat wij van God ontvangen en altijd ontvangen moeten. Wij
ontvangen intusschen dat alles, volgens de Bijbelleer, van den eenen God, den Vader, door zijnen Zoon en door zijnen Geest. Deze aanmerking moge gelden, wat zij gelden kan; wij lazen intusschen deze overdenking met bewondering