Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 654]
| |
volgens welke de Grieksche taal, even gelijk de Latijnsche, dadelijk geleerd wordt. Om dat oogmerk te helpen bevorderen, meende hij ook de handen aan het werk te moeten slaan, en vaart uit tegen de makers van ezelsbruggen; doch, voegt hij daarbij, er zijn als 't ware geene ezelsbruggen, dan die door ezels betreden worden, (hetgeen wel waar zal zijn.) Hij wil daarom eenen middelweg tusschen het al te gemakkelijke en al te moeijelijke kiezen. Met dat oogmerk gaf hij dit boeksken uit, tevens om het gebruik van het N. Testament gemeenzamer en nuttiger te maken. Hij heeft eenige voorname stukken uit dat boek genomen, zonder de plaatsen aan te duiden, waaruit ze genomen zijn, opdat NB. de luiaard zijne toevlugt niet zoude kunnen nemen tot de vertaling, en zelfs tegen zijnen zin moeten putten uit de heldere bron der heilige Godspraken. (Dat is even alsof men blindemannetje speelt, en den blindeman toeroept: Ik zal u niet zeggen, waar ik ben!) Doch het voornaamste is de verklaring, zegt de Schrijver. En deze wil hij niet uitlegkundig maken, maar grammatisch en oudheidkundig. En dit werkje is een voorlooper van een groot werk. Alle verklaring van het N. Testament moet gehaald worden uit de Grieksche vertaling van het Oude. Dat zeggen ernesti, luzac en fischer. (Eene zonderlinge bijeenvoeging van namen!) Daarom wil hij een' uitgebreider arbeid toewijden aan de Alexandrijnsche vertaling. Want hoe meer men den Bijbel leest, hoe meer geleerdheid en beschaafdheid bevorderd wordt. En in dit opzigt meent hij ook iets te kunnen toebrengen tot voordeel der Bijbelgenootschappen en Bijbelverspreiding. Dit is de voorname inhoud uit de voorrede. - Wij zullen de aanmerkingen, behalve die wij niet konden inhouden, aan den lezer overlaten, prijzen de goedhartigheid van den Heer willemier, maar twijfelen aan den uitslag. Doch baat het niet, het schaadt niet. - Wij geven nu slechts kortelijk een denkbeeld van het werkje. Het is verdeeld in X Hoofdstukken. Ieder Hoofdstuk heeft eene korte inscriptie, den inhoud behelzende, ook in het Grieksch. Het eerste is: Dat er een God is, en hoedanig Hij is. Op dat opschrift volgen kwalijk zamenhangende plaatsen uit de Brieven en Evangeliën, door elkander genomen, duister voor den leerling, onverstaanbaar, en hier zonder gezonden zin; zoodat de leerling, als de onderwijzer het zakelijke weglaat, (hetgeen de Schrijver voor de Theologi overlaat) er volstrekt niets aan | |
[pagina 655]
| |
heeft. Wij znllen het letterkundige beschouwen. De inhoud van de eerste noot is deze, over θεὸς. - Dat woord komt van θέω. Met θέω is verwant ζέω - van daar Ζὴν en Ζεὺς. Zoo beteekent σάω sq. moveo. Lakonisch was θεὸς - σιὸρ. [Hier konde de Schrijver het Fransche Sieur even goed vergeleken hebben als elders bij het woord ὑιὸς het Spaansche Higos, al komt het Sieur dan ook van senior.] De beteekenis van moveo zit ook in θεῖον, fulmen. - Op deze wijze loopen alle aanteekeningen. Wat de Schrijver uit wolfii Curae, uit de Analogie van lennepius en scheidius, uit Lexica en andere stukken met geweld bij een of ander woord, in den tekst staande, heeft kunnen bijslepen, dat heeft hij er bijgesleept. Het eene haalt het andere uit. En zoo verschijnt een eilandje van den tekst in eene zee van noten; maar in alle noten verschijnt niets, hetwelk men niet bij alle Schrijvers zoude kunnen zeggen, hetwelk niet ieder onderwijzer weet, maar weinigen op zoodanige wijze bij het onderwijs zullen te pas brengen. - Wij hopen, dat de Heer willemier, wien het niet aan ijver en lust schijnt te ontbreken, zijne krachten aan iets anders beproeve. Wij beschouwen dit werk als eene mislukte poging om nuttig te willen zijn, maar eerbiedigen die poging toch. En wij hebben geheel niet bedoeld, aanmerkingen te maken op de geleerdheid van den Schrijver, welke hij trouwens hierdoor ook niet heeft willen toonen. Eindelijk komt het ons voor, dat het gebruik van het N.T. op de Latijnsche scholen volstrekt niet behoort. Vooreerst omdat er altijd jonge lieden zijn van verschillende godsdienstige genootschappen. En wij begrijpen niet, hoe, bijzonder op de hoogere klassen, eenig Schrijver kan verklaard worden, zonder dat men doordringe tot het zakelijke. En dan komen de verschillende begrippen voor den dag. Ten andere is de taal niet zuiver Grieksch. Het geval staat bijna gelijk met dat, indien men, gelijk in sommige landen, alwaar de Katholijke godsdienst bij uitsluiting heerscht, geschiedt, het Latijn uit de oude Latijnsche Kerkvaders (misschien zoude lactantius hier eene uitzondering maken, wat de Latiniteit betreft) en de Vulgata wilde onderwijzen. |
|