doende bewijzen aanvoert, en waarlijk schrijft in eenen verstandig ernstigen en gemoedelijken toon. Wij voor ons, echter, verklaren, ook na de lezing wederom van dit boekje, niet overtuigd te zijn, dat ons de geschiedenis der volgende eeuwen verstaanbaar genoeg in de Openbaring van Joannes of elders is blootgelegd, en
meenen ook, dat de Godheid zoodanige voorwetenschap voor ons niet noodig houdt. Voor onze beoefening is ons geloof aan het zedelijk Godsrijk door Jezus Christus voldoende; en het: vreest God en houdt zijne geboden, want dit betaamt alle menschen; en: God zal ieders werk in het gerigt brengen, is het gewigtig woord, waarop wij elken Christenleeraar aanraden te allen tijde boven alles aan te dringen. - Maar wij gunnen den Heere hentzepeter en iederen Christen hun, zoo zij meenen, duidelijker in- en vooruitzigt, met de daaraan verbondene verwachtingen en reeds dikwijls bij de proef geblekene teleurstellingen. De aanhoudende strijd tusschen het zedelijk kwade en goede, en de eindelijke volkomene zegepraal van het goede in het Christusrijk, is het belangrijke, hetgeen ons de Openbaring van Joannes leert, en waarin wij liever in het algemeen willen berusten, dan in ons geloof misschien geschokt worden, door het aankweeken van te zeer gebijzonderde verwachtingen. De aanteekening van den schrijver, aan den voet van bl. 85 en 86, trok onze bijzondere aandacht; zij is in denzelfden geest, dien wij reeds in den tekst bl. 59 en volg. hadden opgemerkt. In deze aanteekening neemt de verlichting, in zijn oog, zoo verbazend snel toe, dat er geen halve eeuw meer noodig is, of de zoon des daglooners is een wijsgeer geworden! Hij vermoedt, dat daardoor bij koningen en wereldgrooten het denkbeeld zou kunnen opkomen, om hunne troonen te schragen door den wanhoopigen stap van het bijgeloof de hand te bieden, om andermaal de wereld onder zijne alles verduisterende nevelen te bevestigen. Quod Deus avertat! zegt gewis de lezer met ons. - Toen God napoleon weggeworpen had, werd, zegt de schrijver bl. 52, door