Klaartje en Jakob, of zijne mouw verraadt hem! Naar het Hoogduitsch van F. van Holbein, door D.J. Kamphuizen. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1822. In kl. 8vo. 40 Bl.
Wij voegen deze drie stukjes bij onze aanmelding te zamen, omdat zij ons te gelijk ter hand kwamen, en omdat men klaagt, en zoo wij meenen te regt, over het gebrek bij het Tooneel aan kleine en goede nastukjes, en men zich, van wege gezegd gebrek, wel eens met eene vod behelpen moet. Wat van deze soort dan uitkomt, mag wel spoedig worden ingezien. Die in deze behoefte van het Tooneel met smaak en genoegzame kunde voorzag, zou, dunkt ons, nutteloozen noch ondankbaren arbeid doen.
Over het ‘niet vertaald’ op den titel van No. 1 verheugen wij ons; te meer, daar dit stukje van deze drie wel zeker het beste is. De Anekdote is bekend, en geeft, zoo als die hier wordt voorgesteld, geschikte stof tot eene vrolijke aardigheid, die, naar het ons voorkomt, welgelukt is.
No. 2 is iets minder; evenwel wij gelooven, dat het, weluitgevoerd, den aanschouwer kan vermaken. Een arme schoenmaker houdt zich dood. Zijne Crediteuren, de te laat komende Doctor, de eigenaresse van het woonhuis, de timmerman, die de doodkist maken moet, zijn bijzonder hardvochtig. Maar naauwelijks verneemt men, dat er eene aanzienlijke som uit eene begrafenisbos te ontvangen is, of het blaadje is omgekeerd, en allen zijn bijzonder medelijdend en hulpvaardig. Intusschen had de man zich slechts dood gehouden; door het ontvangen geld kan hij zijne schulden betalen, en met beter vooruitzigt zijn ambacht weêr voortzetten; daarenboven bekomt dan ook zijne dochter een sommetje tot een' bruidschat, daar zij den leerjongen huwen zal. De bedrogen Directeur der begrafenisbos is de éénige ontevredene; dan ook dit schikt zich mede, daar de Doctor volhoudt, dat hij zeer goed beoordeelen kon, of iemand werkelijk dood was, en stout en ferm beweert, dat de man niet schijndood was, maar nu schijnlevend is; terwijl de persoon in questie van zijn regt op de bos afziet, wanneer hij, over kort of lang, werkelijk dood zal zijn. Bij gebrek van lets beters, kan men dit stukje dan wel eens geven, en zal het vermaak doen; alhoewel dat spotten met den altijd ernstigen dood en deszelfs toestel ons hinderen zou.
Dan, omtrent No. 3 durven wij dit nimmer, dan alleen in den hoogsten nood, aanraden, en dan nog niet, dan alleen op eene boerenkermis en bij den minstbeschaafden boerenstand. Wij vinden het bij uitstek laf, en zouden althans niet verlangen bij de vertooning tegenwoordig te zijn.
No. XIII. Boekbesch. bl. 558. reg. 9. v.o. lees: leven. |
- Meng. - 638. - 10. - steekt. |
- XIV. - 695. - 15. v.b. - plooitje. |