verhalen, mogen den lust opwekken tot het onderzoek der echte geschiedenis, waarvan de hoofdtrekken alhier, uit goede bronnen naar het schijnt, worden aangegeven. Het sneuvelen van den door zijne wreede krijgsbedrijven vermaarden en gevreesden held werd lang in twijfel getrokken, en zijne wederverschijning werd door velen lang, maar echter te vergeefs, gewacht. Dit gaf dan onzen romanschrijver het denkbeeld, om hem op eenzame rotsen, als kluizenaar, nog eenige jaren te doen leven, en beurtelings als den schrik en de hulp van de menschen in zijnen omtrek, onbekend, en even als een spook, te doen verschijnen en werken. Dit houden wij, en buiten twijfel ieder lezer met ons, voor verdichtsel, hoezeer de vertaler dit eenigermate schijnt te willen betwijfelen. Het spreekt intusschen van zelve, dat een engelachtig lief en mooi en nagenoeg heilig meisje de spil is, om welke geheel de roman zich draait. Die heilige maagd, het kloosterduifje genoemd, en door ieder bewonderd en aangebeden, boeide vooral ook den kluizenaar van de rots; en hij was de haar beschermende engel, gelijk zij dan ook zijn engel was. Hij, de arend van de rots, en zij, het zachte duifje, - welk een aardig huwelijkspaartje! - Of het zoo ver kwam? Karel was inderdaad op het meisje, waarop ieder wel verlieven moest, smoorlijk verliefd; en zij had het dan ook danig en danig op hem, dien spookachtigen, geheimzinnigen man, en hield dit nog vol ook, nadat zij hem leerde kennen als den vorigen bloeddorstigen geweldenaar en geesel des lands, den moordenaar van haren vader en nicht, en den vervloekten des Hemels. Geen wonder! want hij was een held en een sraai man, en in den grond een edelmoedig en braaf man ook, enz. enz. Maar, of het nog een paar werd - dat zeggen wij u niet, lezer! opdat een onzer Confraters ons niet weder berispe, dat wij u bij het lezen van romans het genoegen bederven; alhoewel wij te zijnen aanzien hier het
turpe est doctori, cet. met moeite terughouden.
Maar, wat wij vooral niet moeten verzuimen, is, u te berigten, dat er van het oorspronkelijke reeds drie drukken zijn uitverkocht, (zoodat dit boek aan de Franschen bijzonder beviel) en dat hetzelve nu reeds in vijf talen is overgebragt; waaruit wij het besluit opmaken, dat niet alleen bij ons, maar ook elders, het doen vertalen van uitheemsche verdichtselen eene niet onvoordeelige speculatie is.