Letter kundige Handleiding, tot aanmoediging van eigenen arbeid en het beoefenen van de Schriften der Ouden. Naar het Hoogduitsch van C. Meiners, uitgegeven door H.T. Roskes, Predikant te Nieuwkoop. Te Leyden, bij A. van Benten. 1821. In gr. 8vo. XXXII, 118 Bl.
De Eerw. roskes berigt ons, in eene wijdloopige Voorrede, de oorzaken, welke hem eerst tot de vertaling en daarna tot de omwerking van meiners' Anweisungen für Jünglinge zum eigenen Arbeiten &c. hebben doen besluiten; hij geeft vervolgens rekenschap, zoo van de nuttigheid van het door hem ondernomen werk, als van de wijze, waarop hij hetzelve heeft behandeld, en besluit met een offer aan de nagedachtenis van den onvergetelijken borger, waartoe de vermelding van buitengewone menschen, die geene andere uitspanning behoeven, dan afwisseling van werkzaamheden, hem gereede aanleiding gaf. Het werk zelf is in vijf Afdeelingen verdeeld, waarvan de eerste eene Handleiding tot eene geregelde werkzaamheid in het algemeen bevat, de tweede over de inrigting der lectuur, de derde over de beoefening van de schriften der Ouden, de vierde over het maken van uittreksels, en de vijfde over ontwerpen en stellen handelt. Hetzelve bevat, over het geheel, vele nuttige wenken. Evenwel, de derde Afdeeling, over het lezen der Ouden, bevalt ons het minst. Meiners (en dit schijnt de Eerw. roskes zelf gevoeld te hebben) hecht te weinig waarde aan die naauwkeurige en grammatikale behandeling der Ouden, welke alleen solide kennis kan verschaffen, en waarin onze Voorouders zoo zeer uitmuntten. Immers is het niet genoeg, de Ouden te lezen; men moet dezelve ook verstaan; en, in waarheid, men kan onze Jongelingen niet genoeg waarschuwen voor die losse en vlugtige beoefening van dezelven, waarmede zich zoo vele Geleerden van den nieuwen stempel vergenoegen. Het oordeel des Schrijvers over de betrekkelijke waarde en verdiensten van elk derzelven is ook dikwijls verre van juist te zijn; in het bijzonder, over de dikke folianten van
Scholiasten en Grammatici (pag. 39), over sallustius (pag. 56), tacitus (pag. 57) en anderen: zoodat somwijlen de gedachte onwillekeurig bij ons opkwam, of de Schrijver deze werken, waarover hij oordeelt, wel genoegzaam kende, ja gelezen had. Of hoe is het mogelijk, de on-