eene draaijende beweging toe, even als bij den mensch; er zijn zes heiligbeenswervelen, niet slechts twee, zoo als sommigen stellen; de geledingen van het zamengesteld borstbeen dienen het dier tot zijnen eigenaardigen gang, een kruipen als dat der spanrupsen; in het gewricht des dijebeens ontbreekt de rolronde band; dezelve was, wegens de geringe beweging der dije, en daar deze door eene bijzondere spier, adductor femoris, geschort wordt, minder noodig; het scheenbeen draagt een knobbeltje voor den knieschijfsband, hetwelk albers niet heeft gevonden; er is eene korte algemeene uitstrekkende spier der vingeren; eene bijzondere adductor femoris; de galbuis heeft eene bijzondere, zakvormige, en als in afdeelingen gesplitste verwijding, welke de Schrijver insgelijks afbeeldt. De dunne darmen stonden, in het voorwerp van vrolik, in hunne lengte, tot het geheele ligchaam, = 13, 33:1; de pisbuis was slechts 2½ duim lang; in het eerste nadert dus de Zeehond de plantetende, in het laatste de vleeschetende dieren; er zijn in de cartilago thyrcoidea openingen tot doorlating van vaten en zenuwen; de strotklep is niet zeer groot; de ballen waren, bij het voorwerp van vrolik, in de lies en onder de bekleedselen, niet zoo als gewoonlijk in de buiksholte; tot den bal behoort een bijzonder klierachtig ligchaam, mede afgebeeld; er is geen beentje in den kittelaar, hoewel er een in de roede, bij het mannetje, is, enz. enz.
Wij zien uit deze opgave, dat deze Proeve waarlijk eene niet ongewigtige bijdrage is tot de kennis van den Zeehond; en wij hopen, voor het belang der wetenschap en haren roem in ons Vaderland, dat de Heer vrolik zijne oefeningen in dit vak ijverig voortzetten, en zich, zoo doende, zijnen naam zal waardig maken.