ten geschenke gaf; en verder verledigt hij zich tot de aanwijzing van een aantal boeken, die hij bezit, uit welke hij eenige brokstukken opgeeft, te onzer overtuiging, (en dit was het q.e.d.) dat hij zich met hellenbroek en smijtegeld niet heeft behoeven te behelpen. Sommige der werken, door den man hier opgegeven, kennen wij niet; andere echter wel; en wanneer wij uit deze laatste ook tot de eerste, ons onbekende, mogen besluiten, komt het ons voor, bij zijne uittreksels, dat de eerwaardige man juist niet gewoon was, uit de boeken, die hij voor zich had, het beste te kiezen.
De hoogëerwaarde hooggeleerde lotze (hij neme het ons niet kwalijk, dat wij hem den voorrang niet gaven, die hem ambtshalve toekwam, want wij wilden den ouderdom eeren) beweert, in het opgegeven stukje, dat Do. h.h. donker curtius, dien hij der genade Gods aanbeveelt, de man niet is, voor wien een professor LOTZE zwijgen moet, maar een partijdig man, die geene geringe mate van ingenomenheid met zichzelven bezit, en gelijk is aan de kraai, die met de veren van den paauw praalt; een man, die, daar hij zelf geene kritische kennis bezit, eenen adsistent te werk stelt, die hem de boeken suppediteert, welke hij (wat weet die lotze toch alles!) in geheel Arnhem niet te zien krijgen kon. Het spreekt van zelf, dat de geleerde Schrijver den gezegden donker curtius, ten aanzien van hetgeen hij in de Bijdragen tot de beoefening der Goageleerde Wetenschappen over lotze's hooggeleerd Geschiedkundig Betoog enz. en zijne Inleiding enz. gezegd heest, in het ongelijk stelt.
Wij zouden geene melding maken van dit stukje, had niet de hooggeleerde man (die ook al over onze beoordeeling van zijn Geschiedkundig Betoog niet tevreden is) ons met een presentexemplaar en eenen eigenhandigen brief vereerd; dus vordert nu de beleefdheid, dat wij hem dankzeggen, en wel bijzonder ook voor de genomene moeite van ons te berigten, dat hij de geleerdste mannen van alle tijden aan zijne zijde heeft; (van tubal-kain af tot den grijzen wuyster toe?) Mogt toch, dachten wij, dit lezende, zulk een hooggeleerd man eens weder den Akademischen leerstoel versieren; niet zoo zeer omdat de pensioen-lijst daardoor zou ontlast worden, (want dit argument, vernamen wij, wordt niet voor voldoende gehouden) maar om het nadeel te temperen,