| |
De kreet der Afrikanen tegen Aunne Européesche Verdrukkers, of Tafereel van den Slavenhandel; door Thomas Clarkson, M.A. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam, bij C.A. Spin. 1822. In gr. 8vo. VIII, 62 Bl.
Aanspraak aan de Volken van Europa over den Slavenhandel, uitgegeven door het Genootschap der Vrienden, gewoonlijk Kwakers genoemd, en gevestigd in Grootbrittanje en Ierland; door Josiah Forster, Secretaris der Vergadering voor dit jaar. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam, bij C.A. Spin. 1822. In gr. 8vo. 15 Bl.
Deze twee boekjes schijnen ten bewijze te verstrekken, en het laatste zegt uitdrukkelijk, dat de Slavenhandel wel verre is van opgehouden te hebben. Of de omstandigheid hiertoe bijdroeg, dat de Engelsche volkplantingen rijkelijk van slaven voorzien, misschien zelfs ten koste van andere voorzien waren, die althaus niet in deze gunstige gesteldheid bevonden werden, toen het verbod van invoer op ééns doorging - sommigen zullen dit zeker beweren, doch wij kunnen het geenszins beslissen. Tot welke natie echter ook de man behoore, die zich tegen den Slavenhandel verzet, gelijk de Kwakers, op wier naam het laatste stukje in het licht verscheen, uit onbetwistbaar edele, onbaatzuchtige beginselen, hij is ons eerbiedwaardig. Want deze Kreet bewijst op nieuw, wat al vroeger overtuigend hewezen is, ja wat in den aard der zake ligt en daarom nooit weêrlegd kan worden, dat de Slavenhandel een onregtvaardig, goddeloos, gruwelijk bedrijf is, vergezeld gaande van misbruiken, wreedheden, verbasteringen en ellenden, die tot den Hemel schreeuwen, en op den duur niet kunnen vermeden worden. Belangrijk zijn inzonderheid de aanhalingen uit mungo park, als ook de naauwkeurige schets, door eene plaat opgehelderd, van den jammerlijken toestand der slaven gedurende den overtogt, en eindelijk die latere voorbeelden
| |
| |
van willekeurige vermoording enz. der negers, om eene of andere baatzuchtige reden.
Men leze en siddere!
‘De slavenhandelaar, met eene grootere magt uitgerust, welke hij aan de heillooze krijgskunde te danken heeft, bezoekt de kusten van een gewest, dat hem nooit eenig leed heeft gedaan; hij gebruikt zijne handlangers, om de ongelukkige bewoners aan hun vaderland, hunne huisgezinnen en hunne vrienden te ontrukken,Ga naar voetnoot(*) om de dorpen in brand de steken, de akkers te verwoesten, en schrik en verderf in vreedzame oorden te verspreiden; terwijl hij er zich zorgvuldig op toelegt, om onophoudelijk twisten en oorlogen onder de naburige Koningen te stoken en levendig te houden, ten einde de gevangenen, ter bevrediging van zijne hebzucht, hem in handen vallen. Aldus door geweld of bij koopverdrag in het bezit geraakt van ongelukkigen, die menschen zijn even als hij,Ga naar voetnoot(†) die even als hij
| |
| |
regt hebben op eene vrijheid, welke hij hun op geenerlei wijze mag ontnemen, laat hij hen naar de schepen trekken, die, in eene naburige haven ten anker liggende, de rampzalige voorwerpen van zijne wreedheid verwachten, ja hij drijft hen, in ketenen geklonken en gebukt gaande onder de zware lasten, als eene kudde slagtvee, naar de plaats, waar zij ingescheept worden. En hier wachten hen nieuwe onheilen. Men voert hen met geweld naar de drijvende gevangenissen, die voor hun verblijf moeten dienen; men stapelt hen, even als balen koopwaren, op elkander, en sleept hen, over den Atlantischen Oceaan, naar de plaats van hunne bestemming. Zij, die de ijsselijkheden van dezen overtogt met eigene oogen hebben aanschouwd,Ga naar voetnoot(*) gevoelen zich buiten staat,
| |
| |
dezelve behoorlijk af te schilderen, en hoe veel minder kunnen wij ons de ellenden naar waarheid voorstellen, waaronder op deze noodlottige vaart meer dan driehouderd menschen zuchten, die in een vaartuig gestopt worden, dat op verre na geene genoegzame ruimte voor hen heeft, en die zoo naauw bij elkander opgesloten zijn, dat zij zich dikwijls niet eens op den rug kunnen uitstrekken! Welke grievende overleggingen moeten alsdan bij deze ongelukkigen opko- | |
| |
men, die, even als wij, met het verschrikkelijk denkvermogen zijn begaafd, wanneer zij, zich hunnen vorigen toestand herinnerende, en zich op de geliefde vaderlandsche kusten verplaatsende, hunne oogen op hunne tegenwoordige onheilen vestigen, en dezelve op de toekomst rigten, waar hen nog andere wachten! Waar is de ongevoelige, wiens hart door hunne tranen, door hun angstgeschrei en zuchten niet bewogen wordt? Dikwijls bezigt men de gruwzaamste en willekeurigste middelen, om de pogingen tot eenen opstand voor te komen, waartoe zulk een gedwongen staat noodwendig aanleiding geven moet; ja de wanhoop, die hen aangrijpt, klimt dikwijls tot zulk een hoogte, dat velen hunner door zelfmoord een einde aan hun leven zoeken te maken. De vernielende smetstoffen, welke door hun langdurig verblijf tusschen de dekken van het schip ontstaan, die gewoonlijk slechts door eene ruimte van nog geene drie voeten van elkander gescheiden zijn, en de veelvuldige ongemakken van hunne lotgenooten, alle deze omstandigheden zamengenomen veroorzaken bij hen volslagen gebrek aan eetlust, krankten, verstikking en den verschrikkelijksten en afzigtigsten dood. En hier behoort men in het oog te houden, dat deze misdaden tegen de wetten begaan worden, welke door de meeste Européesche natiën op dit stuk zijn vastgesteld, en dat bijgevolg de slavenhandelaars, om zich aan de wet te onttrekken, van zelve gedrongen worden, hunne wreedheid te verdubbelen bij de uitvoering van hunne goddelooze
ontwerpen. Wanneer de slaven hunne verschrikkelijke gevangenis verlaten, worden degenen, die onder het doorgestaan lijden niet bezweken zijn, als lastbeesten ten verkoop uitgestald; zij zien zich tot eene altoosdurende slavernij veroordeeld, voor eenwig gescheiden van al wat hun op aarde dierbaar is, en aan alle mishandelingen prijs gegeven, welke hun door de grilligheid van eenen trotschen meester, en door de lage handlangers van deszelfs onverbiddelijke strengheid, kunnen worden aangedaan. Ziet daar de wreedheden, waarvan millioenen onschuldigen de slagtoffers zijn!’
Schoon wij geen dezer twee boekjes als meesterstukken van betoog en levendige schildering beschouwen, (hetgeen ze toch, om het belang der zaak, wel mogten zijn) hopen wij echter regt hartelijk, dat dezelve in vele, vooral zulke handen mogen komen, die eenigen weêrstand aan den verboden handel in het vleesch en bloed hunner medemenschen
| |
| |
kunnen doen. Al moesten dan ook de koloniën daarmede ten gronde gaan, en al zouden wij ook geene suiker en koffij meer mogen proeven, - welke opofferingen voorwaar! - ruste, ei ruste deze vloek niet langer op ons werelddeel, en althans op onze zachte, menschlievende en godsdienstige natie! Zestig- tot honderdduizend menschen jaarlijks aan hun vaderland ontscheurd, en een vierde daarvan reeds op de reis omgekomen, - menschen van of beneden de vijfentwintig jaar, - terwijl mischien nog eens zoo veel, om dezen te verkrijgen, in den oorlog, op strooptogten enz. gedood, en de rest meestal rampzalig gemaakt worden. o God!!! |
-
voetnoot(*)
- Men doet de inboorlingen, onder anderen, door derzelver Opperhoofden, van Tooverij beschuldigen, hetwelk den verkoop der geheele familie des aangeklaagden ten gevolge heeft. Hij, die van deze misdaad wordt betigt, moet zich aan de proef van het gekleurde water onderwerpen. Wie van dit vergiftigde water ziek wordt of sterft, diens gansche familie zoo wel, als hij zelf, indien hij de proef overleeft, wordt aan de Europeërs verkocht. De meeste beschuldigden sterven er aan. Een ooggetuige verklaarde voor het Engelsche Parlement, dat hij zes personen te gelijk op deze wijze zag ombrengen, en alzoo zes familiën tot vreemde slavernij veroordeelen. Een derde gedeelte der ingezetenen van zeker gewest werd op die wijze als slaven uitgevoerd. - Een kunstmatig verwekte hongersnood brengt ook vele ongelukkigen tot het uiterste, om zichzelven, ja hunne eigene kinderen te verkoopen. - Door dergelijke helssche middelen zijn, jaarlijks, 60 tot 100,000 slaven uit Afrika naar de Europesche koloniën in Westindië uitgevoerd!
-
voetnoot(†)
- Ja zelfs,
hoe onbeschaasd, oneindig betere menschen dan hij! - Toegenegenheid, dankbaarheid, getrouwheid, waarheidsliefde behooren tot de karaktrekken dier ongelukkige Afrikanen. Eene moeder troostte zich over den moord haars zoons met de gedaehte, ‘dat hij in zijn gansche leven nooit eene onwaarheid had gezegd.’ - ‘Geef mij een' slag, maar vloek mijne moeder niet!’ was het merkwaardig antwoord van een' mishandelden Afrikaan.
-
voetnoot(*)
- Getuigen, door het Engelsche Parlement ondervraagd, hebben de navolgende ontzettende bijzonderheden verklaard. - Zoodra zij het schip betreden, worden de mannen twee aan twee met ketenen vastgeklonken, en wel zoodanig, dat men het regter been van den eenen aan het linker been van den anderen sluit; aldus geboeid, worden zij naar beneden in het hol van het vaartuig gebragt. De vrouwen en kinderen, elders geplaatst, worden niet geketend. Bij goed weder mogen zij versche lucht scheppen; worden op het dek in lange rijen geplaatst, en eene lange keten door de boeijen van ieder paar gestoken, om het overboord springen enz. te beletten. In de best ingerigte schepen heeft een volwassen man, in het hol, niet meer dan 16 (Eng.) duim ruimte in de breedte, 2 voet 8 duim in de hoogte, en 5 voet 8 duim in de lengte; eene geringer ruimte, dan iemand in zijne doodkist beslaat! En echter zijn er maar weinig schepen, die hun de vermelde ruimte toestaan. In vele moeten zij op zijde liggen, en kan niemand regtop zitten. Bovendien naakt op de harde planken liggende.... Maar allerverschrikkelijkst is hun toestand bij slecht weder, wanneer de luiken gesloten worden, en hun lijde alsdan onbeschrijfelijk,
zoodat zij in hunne landstaal schreeuwen: ‘Help! help! wij sterven!’ Den damp, alsdan uit hunne ligchamen door de reten der luiken dringende, hebben ooggetuigen bij den smook van eenen oven vergeleken. Velen worden half dood op het dek gebragt; terwijl anderen, vóór weinig uren nog volkomen gezond, dood in zee geworpen worden. Bij aanstekende ziekten, inzonderheid die de vloed genoemd wordt, was ‘de vloer der gevangenis met bloed en slijm bedekt, even als een slagthuis!’ - De Brookes, die, volgens de wet (!), 454 slaven mogt voeren en niet meer, plagt er 600 te laden. - Gemeenlijk werpt men eene zekere verschansing op van hout, met geschut versterkt, om zichzelven te beveiligen, en de slaven in bedwang te houden of neêr te schieten. In weêrwil hiervan heeft men vele voorbeelden, dat de slaven in vertwijfeling, met eenen bewonderingwaardigen moed, zijn opgestaan; enkele, dat zij geslaagd zijn; de meeste, echter, mislukten: maar dan ook gingen de straffen in onmenschelijkheid steeds alle beschrijving te boven! - De onmogelijkheid schier, om hunne ketenen te verbreken, doet hen naar middelen uitzien, om zichzelven van het leven te berooven. De gelegenheid, waarnaar zij het meest uitzien, en die zij met bijkans ongeloofelijke gretigheid aangrijpen, is de kans, om zich in zee te kunnen werpen; waartegen daarom, behalve de reeds gemelde voorzorgen, aan wederzijden van het schip, groote netten gespannen zijn, tot eene aanmerkelijke hoogte. Slechts een touw kunnende magtig worden, worgen zij zich, inzonderheid de vrouwen, enz. Zichzelven uithongeren, is een ander middel der wanhoop; en, in weerwil van zeker werktuig, speculum oris genoemd, om hun de stijf vastgeklemd gehoudene kaken te openen, slaagden sommigen, na elf dagen hongerlijdens, in hun ijsselijk opzet. Volslagene zinneloosheid is, vooral bij vrouwen, niet zelden het gevolg des langen lijdens. - Van 7904
slaven, op onderscheidene tijden uit Afrika weggevoerd, stierven, binnen 6 of 8 weken, 2053; schoon allen, ten tijde der inscheping, jong en gezond. (De meest bejaarde, die uitgevoerd wordt, leeft zelden meer dan 25 jaren.)
|