| |
De Aarde en hare Bewoners, volgens de nieuwste Ontdekkingen. Naar het Hoogduitsch van E.A.W. von Zimmermann. Met Piaten. IXde Deel. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. VIII en 322 Bl.
Dit verdienstelijke werk, hetwelk met de vermeerdering van Deelen in belangrijkheid vooral niet vermindert, bevat in dit negende Deel het vervolg van Aziatisch Rusland, het voornaamste gedeelte van Onafhankelijk, en geheel Chineesch Tartarijë. Na in het voorgaande Deel de volksstammen van Finschen oorsprong te hebben afgehandeld, (die echter, althans gedeeltelijk, volgens den vorm van hunnen schedel, tot den Mongoolschen stam schijnen te behooren) gaat hij thans over tot den grooten volksstam der Tartaren. Ter inleiding dient een kort overzigt van de onheilen, door dit ras aan de menschheid gebrouwd, en (wanneer men ook de Mongolen daaronder betrekt) de millioenen menschen, door mahmoud, genghiskhan, tamerlan, nadirschach omgebragt. Het verwondert ons, dat de kundige Schrijver onder deze Tartaarsche moordenaars de hatelijksten van allen, omdat hunne tirannij niet voorbijgaande was, maar nog voortduurt, de Turken, niet mederekent; een
| |
| |
roofgespuis, hetwelk nu reeds 800 jaren lang, tot schande der menschheid en der Christenheid, tot geesel gestrekt heeft, en welks ontelbare gruwelen en vergoten bloed, van de verweldiging des troons te Bagdad tot op den nog zoo verschen moord der Grieksche martelaars voor vrijheid en Godsdienst te Scio, geene pen kan beschrijven. En opdat deze nog langer zouden moorden, nog langer verdrukken, nog langer de menschheid kluisteren, daartoe bewegen verachtelijke Vorstendienaars hemel en aarde; daartoe weêrhouden zij alexander's reeds opgehevenen arm! Maar te regt; want ook zij zijn kinderen der duisternis, gelijk die Turken, en zouden, wanneer zij slechts durfden, eveneens handelen, om op hunne zetels staande te blijven! - De Lezer vergeve ons deze uitweiding; maar onze pen kan zich niet bedwingen op het gezigt eener Tartaarsche horde, te midden van Europa gelegerd, en daarin, ten spijt van den luiden kreet der menschheid en des Christendoms, gesterkt in de uitroeijing van een braaf heldenvolk door twee of drie wezens, die geene verdiensten hebben, dan hunnen rang aan de Hoven. Wij vonden tot deze bedenking eene natuurlijke aanleiding door zimmermann's schildering van de groote bevolking, die weleer in Perzië, Assyrië, Syrië enz. plaats had, en die ons aan eene dergelijke in Klein-Azië, de eilanden, Griekenland enz. deed denken, welke nu dagelijks afneemt door de Tartaarsche verdrukking. Gelijk thans Athene, Sparta, Ephesus, Miletus, Sardes enz. woest liggen, eertijds allerbloeijendste steden, zoo is het ook met Merou, Herat en
Nischebour gelegen, allen naburige steden in Khorassan, die vóór genghiskhan elk omtrent anderhalf millioen inwoners hadden. Doch deze overdenkingen zijn te bedroevend: verzellen wij onzen Schrijver liever bij zijn overzigt der hedendaagsche Tartaren. Deze naam wordt doorgaans zeer algemeen voor elk bewoner van het middelste, en zelfs wel eens van het Noordelijke gedeelte van Azië gebezigd; doch tegenwoordig althans doet zich een zeer groot onderscheid, zelfs van ligchaamsvorming, op tusschen
| |
| |
de eigenlijk zoogenoemde Tartaren, (die allen de Turksche taal spreken) de Mongolen en Mantcheaux. De eersten behooren tot het Cirkassische of Kaukasische menschenras, hebben dus regelmatige Europesche, zelfs fraaije gelaatstrekken, en zijn meest allen Mohammedanen. De Mongolen maken den hoofdstam uit van een afzonderlijk menschenras, hetwelk zich door zijn plat, bijna vierkant aangezigt en schedel, en kleine schuinsliggende oogen onderscheidt, en het Heidendom of den Lama-Godsdienst belijdt. Hoe vreemd het ook schijne, deze beide Volken moeten, volgens de beste Geschiedschrijvers, oudtijds tot éénen stam behoord hebben. En is dit waar, kan het stellig bewezen worden, zoo vervalt het tegenwoordige lievelingsstelsel van velen, de afzonderlijke schepping (of zelsvoortbrenging) der rassen, en wij bekomen een nieuw en krachtig bewijs, dat wij allen menschen uit éénen bloede, kinderen van éénen stamvader zijn, door de handen van eenen hoogeren Vader gevormd. Eindelijk verschillen van dezen weder de Mantcheaux, van Tunguzischen oorsprong, tegenwoordige beheerschers van China. Onze Schrijver schildert achtervolgens de Tartaren, hunne zeden en levenswijze in 't algemeen, en daarna de afzonderlijke stammen, zoo als de Barabinzen, tusschen den Ob (Obi) en den Irtisch, de Baschkiren, omstreeks Orenburg, de uitgestrekte Kirgizen ten Oosten van den Jaik of Ural, (de groote Horde is vrij; de kleine en middelbare onder bescherming van Rusland) de Bucharen, een groot
Volk, ten deele vrij, en die het Zuidelijke meest beschaafde gedeelte van Onafhankelijk Tartarijë bewonen, ook wel onder den naam van Usbeken bekend zijn, zeer grooten karavanenhandel, vooral met Rusland, drijven, (bij hen vindt men de groote steden Samarkand, Bochara en Balk, het oude Baktra) en ten deele, onder den naam van kleine Bucharen, aan China onderworpen. onder de Mongolen zijn tegenwoordig de Kalmukken het hoofdvolk, die, volgens pallas en bergmann, uitvoerig geschetst worden, en deels onder Rusland, deels onder China behooren (sedert 1771); de
| |
| |
Bureten behooren vervolgens onder den Russischen schepter, langs het Zuiden van het meer Baikal; terwijl de Elcuthen, een gedeelte der Kalmukken, en de Kansa's de heerschappij van China erkennen. De Mantcheaux, die in hunne verovering van China een allerzeldzaamst voorbeeld van gematigdheid, zachtaardigheid en menschelijkheid gegeven hebben, beslaan het Noordoosten der Chinesche grenzen, hebben het schiereiland Korea ten Zuiden, en de Japansche zee ten Oosten. Eindelijk zag la perouse nog een paar (misschien Mantcheauxsche) volksstammen tegenover het eiland Jesso, die zich de Orotchis en Bitchis noemden.
Het gedeelte van dit Deel, aan de Natuurlijke Historie toegewijd, is met het overige meerendeels ineengevlochten. Wij lazen dus belangrijke berigten omtrent de bijenteelt en derzelver geschiedenis bij de vermelding der Baschkiren, omtrent den springhaas (der oude wereld, de Jerboa) bij de beschrijving der Kirgizen, van den draadworm (in den inhoud verkeerdelijk zijdeworm genoemd) bij de Bucharen; van de gesteldheid der landen tusschen de Wolga, den Don, den Ural, de Zwarte en Kaspische Zeeën, de ontzettende visscherijen vooral in de Wolga en den Ural, die bijzonder in steur van allerlei soorten bestaat; de wijnteelt te Astraken; de soda in al de genoemde landstreken, en de groote voordeelen, die eene vereeniging der Wolga met den Don zou opleveren; eindelijk, als inleiding tot de beschrijving van Chineesch Tartarijë, de zeer belangrijke schildering (hoewel, door gebrek aan berigten omtrent het eigenlijke Middel-Azië, nog onvolledig) van den rijkdom aan rivieren, die van de hooge steppen afvloeijen; van de woestijn Cobi; van onze huisdieren, waarvan de stam aldaar in het wild loopt, namelijk de Dsjiggetai, het vlugste dier uit het paardengeslacht, de wilde ezel en het wilde paard (de eerste bij uitstek vlug en zelfs moedig); van den Baktrischen kameel met twee bogchels, een aantal wilde vogels, en onder de planten vooral de Giuseng, (Mandragora?)
| |
| |
welke de Chinezen, als een algemeen geneesmiddel, tegen goud opwegen.
Zietdaar kortelijk den inhoud opgegeven van een boek, hetwelk, gelijk zijne vorigen, aangenaamheid met nut op de ongedwongenste wijze vereenigt. De Vertaler blijft zich als man van smaak kenmerken. Zeer enkele Germanismen, zoo als bijslapen voor bijzitten, zullen hem uit de pen gevloeid zijn. Het Deel is met een Kaartje van Azië, naar lapie, versierd. |
|