ken staat; is anders eene spleet, ook geene eenvoudige opening, maar eene schuinsche buis, van eene in- en uitwendige opening voorzien, liggende in den in- en in den uitwendigen liesband, dus door hesselbach genaamd. De meeste breuken volgen dien schuinschen loop; sommige, echter, blijven als 't ware in de buis zitten, en zakken niet door de buitenste opening uit; andere zakken regt door den buitensten liesring, zonder door de buis te gaan. De afstanden in den loop der zaadstreng tot het schaambeen, en die der deelen in de geheele liesstreek, de loop der art. epigastr., in de onderscheidene, gewigtige afwijkingen, worden, zoo hier, als bij de dijebreuk, omstandig beschreven; de betrekkingen van het buikvlies tot de breuk opgehelderd uit de kennis van deszelfs twee bladen, aan langenbeck verschuldigd, vormende het inwendige blad den eigenlijken breukzak, die alleen bij verouderde breuken, door herhaalde ontstekingen, dikker wordt. De zaadstreng ligt, bij die breuken, dikwijls naast of voor dezelve, niet achter, enz. Hier zoo wel, als bij de dijebreuk, wordt het voornaamste, wat de nieuwere ontleedkunde leert, door een kort overzigt of aanwijzing tot ontleding eener breuk besloten. Bij de toepassing der ontleedkundige kennis op de heelkundige behandeling wordt eerst gesproken over de breukbanden, en, hetgene daarin
sedert het begin dezer eeuw verbeterd is, opgegeven; de halve band wordt verworpen; de verandering, door den Hoogleeraar vrolik voorgesteld, naar verdienste gewaardeerd; ook die door den Heelmeester puin met lof vermeld. Bij de inwendige liesbreuk wordt de pop van onderen als een hoefijzer uitgehoold, volgens scarpa. Na den band spreekt alexander over het inbrengen van uitgezakte breuken. Bij beklemming vooral aderlating, koude omslagen, tabaksklisteren; het laauwe bad van minder dienst. Verder wordt de taxis en breuksnijding behandeld, en de daarin voorgestelde veranderingen van scarpa en cooper enz. (de laatste min gunstig) beoordeeld. Alexander merkt te regt aan, dat de on-