was het best vertronwd, de rhoer aan anderen te leeren kennen. Hij stelt hem bijzonder voor in het vak, dat ook zijne lievelingsstudie is, de algemeene volkengeschiedenis, en doet dit met dezelfde naauwkeurige zaakkennis en onbevangenheid van oordeel, met welke hij oordeelt over zijne menschenkennis en menschkunde, zijne wijsbegeerte, in dien zin, waarin pythagoras enkelen onder de menschen dezelve toekent, enz. Lezenswaardig is vooral, hoe van heusde hem als geleerde, maar allermeest, hoe hij hem als mensch te beschouwen geeft. Recensent heeft de rhoer slechts gekend, zoo als hij van heusde kent, t.w. alleen van aanzien; maar, hoogstdankbaar voor dit boekje, hetwelk zich allen, die kennis aan beiden hebben, zeker hebben aangeschaft, prijst hij het allen overigen aan, die ware geleerdheid hulde bewijzen, en menschen- en karakterkennis op prijs stellen. Deze Redevoering, zoo onderhoudend, ja vermakelijk, leert meer en beter den mensch kennen en beoordeelen, dan allerlei zoogenoemde Tafereelen, daarvan in Romans voorhanden; en men vindt zich hier opgeleid, om niet uit boeken alleen, maar uit de menschen zelven, juiste karakterkennis op te doen, en tot zelfkennis aan te wenden.
Één klein proefje, zoo als het stuk openvalt! - ‘Men hoorde hem aan (de rhoer, toen hij op eene nieuwe manier de geschiedenis begon te onderwijzen); men sprak over hetgeen men gehoord had en meende begrepen te hebben; men verwonderde zich over dat alles; maar een enkele slechts, die hem vatte en toejuichte. In later tijd heb ik hem meermalen daarover hooren spreken: “Dit moet u niet bevreemden,” zeide hij; “hoe zou dit ook opgang hebben kunnen maken, daar men veel liever hoorde redetwisten, in welk saizoen de wereld geschapen was, hoe ver zich de zondvloed had uitgestrekt, of Jephta zijne dochter had opgeofferd, en dergelijke hoogstgewigtige vragen meer, dan dat men zich inspande om volkengeschiedenis in haar wezen en omvang te be-