len zeggen, dan: ‘een aardig denkbeeld, goed opgezet, maar dat bij de verdere uitwerking verwaterd en mislukt is.’ Ons oordeel was echter te voorbarig; want, toen wij het boekje nogmaals ter hand namen, en in eenen vrijen avond geheel doorlazen, vonden wij hetzelve een onderhoudend en nuttig geschrift, van geheel Christelijkgodsdienstige strekking, en hetwelk zeer goed aan deszelfs doel beantwoordt, aan het slot dus opgegeven: ‘Het is deszelfs nederig oogmerk, aan te toonen, dat enkel menschelijke wijsheid zeer gebrekkig is - dat een groot gedeelte van de, onder het volk meest heerschende, stelregels bij uitstek gevaarlijk zijn - dat vele derzelve ten sterkste strekken, om een laag en baatzuchtig karakter te vormen - dat onze grondbeginsels van handelen in den Bijbel moeten gezocht worden - en eindelijk, dat, indien iemand verlangt voor zichzelven gelukkig te zijn, hij slechts te bidden en te werken heeft, om op eene uitstekende wijze deugdzaam te worden.’ En oogmerk en inkleeding verdienen alzoo onze aanprijzing. Sancho was op eenen verkeerden weg. Eene rijke tante voedde hem op. Zij hield meer van Spreekwoorden, dan van Godsdienst en Bijbel. Hare zuster was eene verstandige Christin, en zocht, door hartelijk en eenvoudig op den Bijbel te wenken, de verkeerde toepassing van, en het onheil, dat de spreuken van hare zuster stichten moesten, bij sancho te verhelpen. Hij, echter, hield zich meer aan de rijke en zoo wijze, dan aan de nederige, godsdienstige tante. Op de school hield hij zich zoo trouw aan de spreuk: Pas op nommer een! dat hij bij al de scholieren gehaat, en eindelijk door den meester, als een gulzig, wreed en oneerlijk kind, werd teruggezonden.
Op eene andere school hield hij het, maar werd er, zoo mogelijk, nog slechter. Tante had: Doe te Rome, gelijk zij te Rome doen! bij het vorige hem ten levensregel medegegeven. En welke lessen, van gelijksoortigen stempel, zij hem mede naar de Akademie gaf, en hoe het hem daar ging, moge men in het boekje zelve zoeken. Gelukkig stierf