| |
Scheikundig Handboek voor Essaijeurs, Goud- en Zilversmeden. Door S. Stratingh, Ez., M.D. en Apotheker, Lid der provinciale geneeskundige Commissie, en Essaijeur bij het Kantoor van Waarborg, voor de Provinciën Groningen en Drenthe. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1821. In gr. 8vo. XXIV, 450 Bl. en 14 Tasels.
Het is met een levendig genoegen, dat wij thans de pen opnemen, om onze Lezers eenigzins nader bekend te maken met een werk, hetwelk reeds buitenslands zoo gunstig ontvangen, en inderdaad geschikt is, den vaderlandschen roem van grondige geleerdheid te handhaven. De bekwame Schrijver, reeds door velerlei andere vruchten van zijne werkzaamheid, in het vak der Scheikunde, met voordeel onder ons bekend, behandelt, in het voorhanden werk, een zeer aangelegen onderwerp, op eene uitmuntende wijze. Hij heeft niet alleen, bij het vervaardigen van dit boek, een vlijtig en oordeelkundig gebruik gemaakt van de voornaamste Schrijvers over dit gedeelte der Scheikunde, (waarvan wij evenwel gaarne eene nadere opgave verlangd hadden) maar hij heeft zelf verscheidene punten opzettelijk onderzocht, en over vele aanmerkelijk licht verspreid. Zijn werk is in vier afdeelingen verdeeld. De eerste geeft, in twee hoosdstukken, een
| |
| |
beknopt overzigt over de metalen in 't algemeen, den natuurlijken toestand, waarin zij voorkomen, soorten, algemeene natuurkundige eigenschappen, en voorts over de scheikundige werking van onderscheidene stoffen op deze ligchamen. Wij vinden hier het voornaamste, wat anderen hieromtrent leerden, in een kort bestek zamengedrongen, en daarbij van de laatste ontdekkingen een gepast gebruik gemaakt. Dit alles, evenwel, is minder geschikt voor eene afzonderlijke vermelding. Wij merkten echter op, dat stratingh verwacht, dat de alkaloïden door ontzuring (of liever ontzuurstossing) tot metalen zullen kunnen gebragt worden. Dit zal toch waarschijnlijk het geval niet zijn, ten zij men de waterstof en stikstof als zamengestelde ligchamen, welke een metaal tot basis hebben, de koolstof, met döbereiner, tot een metaal verklare. - Wij kunnen het den Schrijver ook nog niet toegeven, dat het water, in eene vochtige lucht, op de gewone temperatuur van den dampkring, door de metalen ontleed zoude worden (bl. 24, 25), dewijl het nog niet bewezen is, dat daarbij eene ontwikkeling van waterstoflucht plaats heest, en van de eigenlijke metalen slechts weinigen, en dan nog alleen op eene zeer hooge temperatuur, het water ontleden.
Met de tweede afdeeling gaat de Schrijver nader tot de behandeling van zijn eigenlijk onderwerp over. In dezelve beschouwt hij het goud, waarvan hij eerst de geschiedenis kortelijk vermeldt, en den natuurlijken toestand, waarin het gevonden wordt, vervolgens de natuurkundige eigenschappen, kleur enz., digtheid, hardheid enz. opgeeft. Van het derde tot het zesde hoofdstuk levert hij ons eene zeer volledige scheikundige beschouwing van dit metaal, waarin hij eerst de werking van de lucht, het water, het vuur, de elektrische en galvanische vloeistoffen (welke het ons verwondert hier nog afzonderlijk opgenoemd te vinden), daarna die der zuren naspoort. Vervolgens leert hij ons de verbindingen van eenige min vermogende ligchamen op het goud kennen, en staat eindelijk bijzonder stil bij de scheikun- | |
| |
dige betrekkingen tusschen het goud en de overige metalen. Van dit alles wordt vervolgens in het zevende en achtste hoofdstuk gebruik gemaakt tot eene wetenschappelijke ontwikkeling en tevens praktische aanwijzing van de scheiding van het goud van andere sloffen en metalen, en het onderzoek van hetzelve op het gehalte. Wat het eerste, de scheiding van het goud, betreft, wordt hier de scheiding van goud en zilver voornamelijk behandeld, de voordeelen van al de verschillende handelwijzen opgegeven en overwogen, het voornaamste, wat daaromtrent, tot op onzen tijd, geschied is, naauwkeurig medegedeeld, met kennis van zaken beoordeeld, en vele punten, door eigen onderzoek, nader beproefd en opgehelderd. Zoo vond, onder anderen, stratingh het nadeelige van het rookend salpeterzuur, bij de scheiding van het goud, door sommigen waargenomen, niet bevestigd; desgelijks niet de, voorzeker vreemde, waarneming van hacquet, dat de goudkornetten, bij het bijeensmelten, in gewigt
zouden toenemen. Hij bevond het zwavelzuur, ter scheiding en zuivering van het goud, min vermogend, en besluit uit zijne proeven, dat dit zuur, bij groote scheidingen alleen, misschien, om deszelfs goedkoopheid, voordeelig zijn kan. Ten aanzien van het zuiveren des gouds door cementering, vraagt hij met reden, of het blootstellen van het gloeijend goud aan de doortrekkende dampen van het zuur niet voordeeliger zoude wezen, dan de gewone manier. Men zoude zeker, op deze wijze, het zuur beter en bestendiger op de geheele oppervlakte van het metaal doen werken. - Het onderzoek van het goud op het gehalte wordt daarna met niet minder zorgvuldigheids beschreven, en ook hier menig punt nader overwogen. Tot eene gewone scheiding vond stratingh 2 deelen zilver op 1 deel goud genoegzaam; maar bij het eigenlijk onderzoek op het gehalte mag die evenredigheid niet minder dan 3 tot 1 zijn; evenwel ook niet veel meer, want bij 4 zilver beginnen de kornetten te breken. Hij prijst, bij deze beproeving, tot afscheiding van al het zilver, zeer de manier van
| |
| |
chaudet aan, om namelijk het goud met 3 zilver en 1 of 2 lood op de kupel te laten afloopen, de uitgehamerde kornetten met salpeterzuur van 22o en daarna tweemaal van 32o te koken; waarbij men echter zorgen moet, dat het te gebruiken zuur zeer zuiver zij. Schoon in beide deze hoofdstukken voornamelijk van het zilverhoudend goud gesproken wordt, voegt echter de Schrijver er ook het noodige bij, omtrent de scheiding en het onderzoek van het goud, met andere stoffen en metalen vermengd, inzonderheid met het platina; terwijl hij, om onnoodige herhalingen te vermijden, de beschrijvingen van werktuigen en bewerkingen, zoo wel bij het goud als het zilver gebruikelijk, slechts in ééne van beide de afdeelingen heeft ingelascht, b.v. het onderzoek door de waterweegkunde bij de beschouwing van het goud, de kupellering enz. bij die van het zilver. - In het laatste hoofdstuk dezer tweede afdeeling wordt over de nuttigheid, het gebruik en verdere behandeling van het goud gesproken, en bij die gelegenheid, onder anderen, eenige proeven medegedeeld over de mengsels, geschikt tot email, en de voorzorgen, bij derzelver bereiding en aanwending in acht te nemen.
In de derde afdeeling behandelt de Schrijver het zilver, met dezelfde uitvoerigheid, en in dezelfde geleidelijke orde, als het goud in de vorige; dragende deze afdeeling althans niet minder bewijzen, dat onze geleerde Landgenoot anderen niet slaafs is gevolgd, maar de resultaten levert van op eigene ondervinding steunende wetenschap. Onder de punten, door hem nader onderzocht, teekenden wij de volgende aan: Het iöde werkt sterk op het zilver, eerst door het te kleuren, vervolgens door eene hoornachtige, half doorschijnende, breekbare, graauwe stoffe te vormen, waarin echter slechts weinig iöde scheen te zijn. Hetzelve is voorts ongeschikt, om de zuiverheid van het zilver aan te toonen. Onder de verschillende voorschriften ter verkrijging van zilverkristallen, bekend onder den naam van Dianaboom, vond stratingh de manier van vitalis inzon- | |
| |
derheid aanprijzenswaardig. Bij het overhalen van het zilverämalgama, stelt hij, ter sluiting der vaten, een hechtlijm voor, waarvan hij bij de bereiding van het gaslicht zich met voordeel bediende, en het voorschrift ook mededeelt. - Al het zilver wordt uit zijne oplossingen door koper niet neêrgeploft; men kan het koper alleen geheel afscheiden, door zulk koperhoudend zilver in salpeterzuur-zilver te doen trekken. De manier van brandenbourg, om door langdurige gloeijing het salpeterzuur-zilver van koperdeelen te bevrijden, heeft stratingh mede niet ondoelmatig bevonden. Daarentegen is hem de ontleding van het zoutzuur- of zoutstof- (chlorinè) zilver door waterstoflucht, volgens de manier van arfwedion, niet gelukt, welke ontleding beter ging, door zulk zilver in holle bakjes van zink met water te overdekken. - Ook de zuivering van koperhoudend zilver, door oplossing in salpeterzuur en
neêrploffing met azijnzure potasch, is door stratingh met een' goeden uitslag beproefd. - Eene bijzondere zorg heeft de Schrijver voorts besteed tot het uitvinden van eene geschikte stof tot het bereiden van kupellen. Kupellen uit beenasch en kleiaarde bevond hij niet goed, even min die uit beenasch, beroofd van zijnen koolstofzuren kalk, bereid werden. Daarentegen zijn die uit beenasch, met phosphorzuur oververzadigd, wel moeijelijk te bereiden, maar dan ook zeer voldoende. - Door sterker werking van de dampkringslucht, of ook van zuurstoflucht, gaat de kupellering wel sneller, maar veel zilver verloren. - Voor de mosfels vond stratingh kroespoeder of trascement zeer goed; ook prijst hij, bij het kupelleren, een mengsel van bismuth en lood aan, boven enkel lood of enkel bismuth, enz. enz.
De vierde afdeeling bevat 14 tafels of tabellen, voornamelijk ingerigt, om de vergelijking van het Nederlandsch gewigt, met hetgene te voren voor de edele metalen gebruikt werd, gemakkelijk te maken, alsmede de vergelijking van hetzelve met het oude en nieuwe muntstelsel, waarbij de verklaringen dier tafels en eenige be- | |
| |
rekeningen tot voorbeelden gevoegd zijn. Wij zijn den Schrijver voor de moeijelijke vervaardiging dezer tasels, welke alle blijken van naanwkeurigheid dragen, veel dank verschuldigd, daar zij de algemeene nuttigheid van dit werk zeer vermeerderen. Wij verwachten, dat hetzelve weldra in handen zijn zal van allen, die belang in het onderwerp stellen, en de Schrijver, door de ondubbelzinnige goedkeuring van desku digen, aangespoord zal worden, om ons meermalen met even rijpe en keurige vruchten van zijnen geleerden arbeid te verblijden. |
|