geen wij toen vermoedden, dat de Heer rosenmuller zich naderhand merkelijk heeft willen bekorten, komt ons meer en meer gegrond voor. Althans de meerdere kortheid, wel verre van ons te mishagen, heeft ons zeer bevallen. - Met genoegen hebben wij, in dit deel, verscheidene gewigtige bijdragen gevonden ter opheldering der H.S., zoo als, onder anderen, over Rigt. XV:4, 5, XVI:27, XIX:29, over 1 Sam. XIII:19, 20, en over de beroemde cederen van den Libanon, bl. 197-201. - Met nog één deel zal dit werk compleet zijn, in hetwelk dus de kortheid niet minder betracht zal zijn, dan in het onderhavige.