| |
Reis door Rusland en Tartarije, gedaan in de Jaren 1800 en 1801. Naar het Engelsch van E.D. Clarke, Hoogleeraar aan de Universiteit te Cambridge. II Deelen. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. In gr. 8vo.
Deze belangrijke reis is lang, al te lang onaangemeld bij ons blijven liggen. Ten blijke, echter, dat dit niet aan het boek zelve te wijten is, dat, hoezeer dan ook belangrijk, echter onuitlokkend, onaangenaam om te lezen zou kunnen zijn, betuigt Recensent, hetzelve, tot het tegenwoordige oogmerk, gaarne met eene tweede lectuur verwaardigd te hebben, nadat hem beide de deelen, afzonderlijk, terstond
| |
| |
na de uitgave al in handen gekomen en met uitstekend genoegen gebruikt waren. De kundige vertaler zegt niets te veel van de grondigheid van het werk, de oplettendheid, door noodige voorbereidende kundigheden gesterkt, met welke de heer clarke gereisd en zijne reis te boek gesteld heeft. Maar, hoe veel eerstgenoemde ook mag hebben gedaan, om het werk des laatsten van de grove smetten der partijdigheid en ingenomenheid tegen de eigenlijke Russen, en alwat Russisch is, te zuiveren (en wij danken hem hartelijk voor dit onbekende) hij heeft hem, naar ons oordeel, op verre na niet schoon gewasschen. Doch dit zij zoo; het zal thans der waarheid minder, dan welligt het boek nadeel doen; men heeft sedert het groote werk der bevrijding van Europa, bij de schitterende hoedanigheden van keizer Alexander, over het geheel te gunstig over de bedoelde natie begonnen te oordeelen, dan dat een nijdige Brit dit lofgebouw zoo ligt weêr zal omverhalen: de man van verstand weet bovendien, hoe hij over deze verguizingen zoo wel als lofspraken van geheele volken moet oordeelen; hij raadpleegt, in het bijzonder, de geschiedenis van Rusland, en weet, waaraan zich ook hieromtrent te houden.
Doch eene reis dwars door dit onmetelijk rijk, van het noorden naar het zuiden, van de Newa naar de Zwarte - zee; eenig verblijf vooral in de laatste, min bekende deelen; omgang met de zeer verschillende volksstammen, zich daar ophoudende, inzonderheid Kozakken van onderscheiden naam en soort, Tartaren, Heidenen, Grieken enz., moet iedereen reeds terstond belangrijk voorkomen. De minkundige echter zal zijne belangstelling met zijne verwondering zien toenemen, wanneer hij van de vruchtbare velden, de bloeijende landstreken, den milden, somtijds brandenden hemel, en de heerlijke natuurtafereelen leest, welke hier menigvuldig voorkomen. Terwijl de geleerde, daarentegen, den heer clarke gaarne zal verzellen bij zijne nasporingen der oudheid, welke de oorden aan den Pontus Euxinus enz. natuurlijkerwijze aan de hand geven.
De weg ligt vooreerst van Petersburg naar Moscau (geen gemakkelijk togtje, wanneer het, inzonderheid, aan de noodige sneeuw ontbreekt); hier houdt de reiziger zich eene poos op, en verhaalt zeer veel merkwaardigs van zeden, menschen en gebouwen, welke laatste echter sedert meest vernield of wel herschapen zijn. Dan gaat de eigenlijke bedoelde reis
| |
| |
eerst aan; en het ontbreekt niet aan afwisseling - van koude en warmte, van goed en kwaad, van ruwheid en beschaving, boven hetgeen de schrijver meende te moeten verwachten: terwijl, tot meerdere aanprijzing van het werk bij allerlei lezers, kan gezegd worden, dat alles 's mans gading is; planten, dieren, menschen, oud en nieuw. Ook de liefhebbers van het avontuurlijke zullen, in zekeren zin, hunne rekening bij de lectuur vinden: want het is, voorwaar, geen dagelijksch werk, zoo maar mijlen en mijlen af te leggen, nu door eenzame vlakten, hier en daar slechts door een zwervend geslacht, als beweegbaar dorp, van aartsvaderlijke Tartaren bewoond, dan onder natiën, waar zij zonder eene bedekking van twintig en meer Kozakken geene schrede durven verzetten, menigmaal etende, slapende en alles verrigtende in hun rijtuig, en zich in alle opzigten op het bekrompenste moetende behelpen, en dan ook weêr in paradijzen en onder vrolijke, gastvrije menschen.
Onder het lezen sloegen wij hier en daar een vouwtje in het boek, om stalen van den rijken inhoud mede te deelen; maar dezelve zijn, vooral in het laatste deel, zoo menigvuldig geworden, dat wij schromen er aan te beginnen. Een en ander voorbeeld slechts, zoo als ze in het oog vallen.
‘Er zijn dertien monden van de Don: ook heb ik hierboven reeds aangetoond, hoe vele overeenkomst deze rivier nog in een ander opzigt met den Nijl heeft. De bewoners van deze gansche Azofsche kust beweren, dat het water hier jaarlijks afneemt. In sommige jaargetijden heeft hier zelfs een zeer zonderling, een merkwaardig bewijs van de waarheid der H. Schrift opleverend verschijnsel plaats. Wanneer er, namelijk, een sterke oostewind waait, treedt de zee tot zulk eenen aanmerkelijken afstand terug, dat de inwoners van Tagaurock, even als op het vaste land, door dezelve tot aan de overzijdsche kust kunnen gaan. Doch wanneer de wind verandert, wat somwijlen plotseling geschiedt, dan keert het water weder met zulk eene snelheid in zijn gewoon bed terug, dat daardoor reeds zeer dikwijls menschen om het leven zijn gekomen.’
‘Wanneer ik naar de in dit gedeelte der Krim gedane waarnemingen over het gansche vrouwelijk geslacht van Griekenland mag oordeelen, dan munt hetzelve allezins in zindelijkheid, bescheidenheid en zucht tot orde uit. Misschien zijn de Griekinnen de allernijverste vrouwen van de wereld, en
| |
| |
in zekere opzigten de slavinnen van haar huisgezin. Hare kookkunst is eenvoudig, maar gezond en smakelijk. Nooit heb ik eene van haar ledig gezien, en het valt haar ook bijna nooit in, om haar huis te verlaten. Wanneer hare huisselijke bezigheden het haar vergunnen, voor eene korte poos te gaan zitten, dan beginnen zij dadelijk te spinnen of katoen te haspelen. - Yenikale wordt genoegzaam geheel door Grieken bewoond: de mannen zijn bijna altijd met koopmansspeculatiën bezig; doch (doch?) de vrouwen zijn zachtaardig, minzaam, wellevend, en verdienen, in elk opzigt, de hoogste achting.’
‘De steppen waren geheelenal met dezelve (sprinkhanen) overdekt; bestendig vielen zij, als eene dikke sneeuw, in eene schuinsche rigting uit de lucht, en verduisterden wezenlijk, door hunne schier ongeloofelijke talrijkheid, het licht der zon. Millioenen van dezelve vielen op ons rijtuig, op de paarden en op ons geleide neder. De Tartaren verhaalden ons menige wonderbare anecdote van deze insekten; bij voorbeeld, dat er onder zulk eenen sprinkhanenregen menschen in de steppen verstikt waren. In dit jaargetijde, verzekerden zij ons, begon de menigte derzelve weder te verminderen; doch bij hunne eerste verschijning geleken zij naar eene dikke, zwarte wolk, die hoog in de lucht zich zamenpakt en de zon verduistert.’
‘- de, op een' berg liggende, Joodsche kolonie Dschufut-hale. De aldaar wonende Joden behooren alle tot de sekte der Karaïten, en zijn de eenigste bewoners van deze oude vesting. - Al hunne geschrevene kopijen van het oude Testament beginnen eerst met het boek Jozua, en zelfs in de alleroudste hunner handschriften bevindt de Pentateuchus (de vijf boeken van Mozes) zich niet. - Het eigenlijk en wezenlijk verschil tusschen hun geloof en dat van de gewone Joden bestaat daarin, dat zij den Talmud, alle soorten van overleveringen, alle Rabbijnsche schriften en verklaringen, en al de kantteekeningen (glossen) tot den tekst der H. Schrift geheelenal verwerpen, en slechts de zuivere letter der wet, als het éénige rigtsnoer van hun geloof, aannemen. Zij beweren, dat zij den tekst van het O.T. in deszelfs echten en volkomen onvervalschten staat bezitten. Zij leiden allen een onberispelijk leven. Hunne eerlijkheid is in de Krim zelfs een spreekwoord geworden.’ (Dit gansche verslag is, in vele bijzonderheden, merkwaardig en schoon.)
| |
| |
‘Zoo er ergens op de wereld eene plaats is, welke verdient een aardsch paradijs genoemd te worden, dan is het, buiten kijf, het oord tusschen Kutschukkoi en Sudagh, op de zuidkust der Krim. Aan de landzijde is hetzelve overal door hemelhooge rotsen ingesloten, welke het tegen alle koude en nadeelige winden beveiligen, zoodat het slechts voor zachte koeltjes, die over de Zwarte-zee uit het zuiden aarwaaijen, openstaat. Van het gebergte stroomen bestendig kristalheldere waterbeken in de tuinen der inwoners neder, in welke alle soorten van vruchten, die slechts ergens in het overige Europa bekend, of zelfs in het geheel niet bekend zijn, den hoogsten graad van volkomenheid eriangen. Noch ongezonde dampen, noch verderfelijke winden, noch giftige insekten, noch vijandige naburen strekken dezer gelukkige landstreek tot kwelling. Derzelver bewoners leiden een leven, hetwelk met dat der gouden eeuw kan vergeleken worden. De aarde brengt, als in een stookhuis, met eene ongeloofelijke snelheid, eene tallooze menigte der kostelijkste produkten voort, en de arbeid is voor de inwoners meer eene aangename beweging en uitspanning, dan een moeijelijke last. Vrede en overvloed wonen op deze kust, en de zoete rust der inwoners, die zoo veel tot hun geluk bijdraagt, wordt alleen door de donderslagen, die wel op eene vreesselijke, doch voor hen geheel onschadelijke wijs, tusschen de rotsen over hunne hoofden weêrgalmen, of door het gedruisch der onder hen tegen de rotskust aanklotsende golven, afgebroken.’
‘- trouwplegtigheid, volgens de gebruiken der Grieksche kerk. Een stuk scharlakenrood atlas werd op den grond uitgespreid, en eene tafel, met de tot het H. Avondmaal behoorende zaken, op hetzelve geplaatst. Nu bond de geestelijke hunne handen met linten van dezelfde stof en kleur zamen, zettede beiden eenen bloemkrans op het hoofd, en reikte hun, in dien staat, het avondmaal toe. Zoodra dit geschied was, leidde hij hen, op dezelfde wijze zaamgebonden, driemaal rondom de avondmaalstafel, waarbij de bruidsvader en de zoogenaamde bruidszuster hen vergezelden. Gedurende deze eeremonie werd er door het koor zangers een lofzang gezongen. Zoodra deze geëindigd was, had er onder de aanwezigen een algemeen kussen plaats.’
Ziedaar - niet het belangrijkste, maar slechts iets ten bewijze van den afwisselenden, aangenamen en teffens leerzamen
| |
| |
inhoud van dit boek. Wij kennen geene betere aanprijzing van hetzelve. En wat onze aanmerkingen betreft, die komen meest alle op de bovengenoemde hoofdzaak der partijdigheid neêr, bij welke het Russische te zwart, en vele andere volken welligt te gunstig geschilderd worden. Het hier voorkomende omtrent den dood van howard zal wel reeds bekend zijn; misschien dat van potemkin ook. |
|