men, dat, onder anderen, het bezweren der Grondwet door de R.K. ambtenaren verbood, en dezen van de Geestelijken geene vergiffenis van zonden bekomen konden. Schoon de Aartsbisschop van Mechelen verklaarde, dat het bezweren der Grondwet slechts eene burgerlijke strekking had, en zijne Heiligheid, de Paus van Rome, die verklaring met zijne goedkeuring bekrachtigde, hield hij echter zoo lang vol, (hoe - dit leze men in 't voorberigt) tot dat hij, bij contumatie, tot schavotstraf veroordeeld werd. Nu, het was al heel erg ook. Voor de Prinses van Oranje wilde hij niet bidden, omdat zij niet Roomsch was, en uit eigene beweging bad hij voor den Koning van Pruissen, toen hij op deszelfs grondgebied was. (De lezer denke hier eens: ‘het krachtig gebed des regtvaardigen vermag veel, zegt Jakobus.’) En van den Koning van Pruissen werd hij niet bezoldigd, en hier had hij een traktement van f 11,700! (Nu, de nood leert bidden, en - hij had, dus bezoldigd, nog zoo zeer geen nood.) Doch, gelijk men verder in het boekje zelve leze, zijn Bisdom door de vlugt verlaten hebbende, zoo weinig lust hebbende aan de martelaarskroon, als zich vertroostende met de hoop van gekanonizeerd te worden, bleef hij zich bij contumatie gedragen, en hielp, die hem gehoorzaamden, erg in de lij, doch dat voor hen wèl is afgeloopen.
Het eerste stukje, dat hier voorkomt, is het besluit van den Gouverneur van Oostvlaanderen tegen tien hier genoemde Geestelijken(?) in het Bisdom van Gent, die voortgaan bleven hunnen voormaligen Bisschop getrouw te zijn, en noch 's Konings agreatie bij de benoeming van Pastoors, noch den voorgeschreven eed noodig of geoorloofd te achten. Het tweede stukje behelst aanmerkingen op het genoemde besluit, drie in getale, maar niets om het lijf hebbende; het moet des Gouverneurs besluit verachtelijk ten toon stellen, en werd daartoe onder de deuren der huizen doorgeschoven. Voor de aardigheid schrijven we eens af de geheele derde aanmerking: ‘Het overige gedeelte van het besluit bevat slechts bedreigingen jegens die Geestelijken, welke aan hetzelve niet zullen voldoen, en dat is het eenige, waarin de Heer Gouverneur volkomen gelijk heeft. Niemand zal hem het regt van den sterksten betwisten. Men neemt alleen de vrijheid, hem met al den eerbied, aan den eersten Magistraatspersoon der provincie verschuldigd, te zeggen, dat het regt van den sterksten nimmer dat van J.C.