als van planten, dieren enz., ontbreekt het hem, en zijn verhaal heeft veel van dat koude en eenigzins langwijlige, dat wij somtijds bij de Engelschen aantreffen. Dit belet nogtans niet, dat het met nut en genoegen gelezen wordt, en dat het ons spijten zou, zoo het tweede deel, ons nog niet geworden, uit gebrek aan aftrek mogt achterblijven.
Wat de vertaling betreft, die is vloeijend, schoon op eene enkele plaats een weinig achteloos, en somtijds blijk gevende, dat het oorspronkelijke niet wel verstaan is. Zoo lezen wij, b.v., gedurig van de banken der rivier, waar zeker oevers of boorden (banks) bedoeld zijn. Eenigzins grappig zelfs is een andere misslag, waar het Engelsche Dowager (Douariere) voor een eigennaam genomen en met klein kapitale letters gedrukt is. Wij zouden meer dergelijke bokjes kunnen opnoemen; doch stappen er liever geheel af, met den wensch, dat de edele Geestelijke in zijne poging moge zijn geslaagd en meer en meer slagen; schoon de volgende aanhaling bij sommigen den moed op dezen goeden uitslag niet vermeerderen zal. De Schrijver, namelijk, was gemelijk, omdat hij geene schuilplaats tegen den regen had mogen zoeken in zeker huis, dat taboo, geheiligd, onder zeker godsdienstig verbod was. Doch men hoore hemzelven. ‘Vermoeid door den uitstap, en gekweld, doordien men mij niet toeliet in het huis te gaan, voer ik hevig en zeer scherp tegen deze ongastvrije bijgeloovigheden uit; en, daar tui voorheen getoond had, de voorkeur aan Europesche gewoonten te geven, door onze manieren, terwijl hij aan boord was, zoo stipt mogelijk na te bootsen, zeide ik hem in de taal van gemeene boert, dat de taboo taboo geheel gammon of gek was. Doch ik bevond welhaast, dat gevoelens, die men in de kindschheid heeft ingezogen, en tot aan het tijdperk der mannelijke jaren gekoesterd, even moeijelijk uit de verstanden der Nieuw-Zeelanders, als uit die der Europeërs zijn uit te roeijen; want, zich op eenen scherpen toon tot mij wendende, hernam hij: dat het volstrekt geen gammon was. De Nieuw-Zeelanders, zeide hij, zeggen, dat het crackee crackee (preken) van den Heer marsden van den verleden
zondag geheel gammon is. Neen, neen, hervatte ik, dat is geen gammon, dat is miti (goed). Welnu dan, antwoordde de stijfzinnige redetwister: indien dan uw crackee crackee geen gammon is, dan is onze taboo taboo ook geen gammon.’