Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
meen, in dit werk echt praktische denkbeelden ontwikkeld, en zoo wel uit de beste geneeskundige Schrijvers, als uit eigene ondervinding, de meest doelmatige geneeswijze ter bestrijding der ziekten aangewezen heeft, zoo kunnen wij echter niet ontveinzen, dat hij, uit hoofde van eene blijkbare gehechtheid aan de oude antiphlogistische methode, in sommige gevallen dezelve te verre getrokken en veel te onbepaald heeft aanbevolen, en daardoor, in plaats van den Heelmeester ten platten lande en ter zee tot eene verbeterde geneeswijze op te leiden, integendeel eenigermate aanleiding zoude kunnen geven, om hem van den regten weg af te leiden, en tot eene verkeerde, immers min doelmatige geneeswijze te bepalen. Zoo leert ons b.v. de Schrijver, bl. 171, in navolging van richter, Speciale Therapie, Iste deel, bl. 253, dat er in de rotkoorts, door besmetting ontstaan, bij jonge, sterke, volbloedige personen, in de eerste tijdperken der ziekte, eene ontstekingachtige gesteldheid kan plaats grijpen, die aderlatingen, bloedzuigers en bloedige koppen noodig maakt, ofschoon de nuttigheid dezer middelen alleen tot de eerste tijdperken der koorts bepaald blijft. Met allen eerbied voor den onsterfelijken richter en voor onzen geachten Schrijver, komt dit ter nedergestelde Rec. een weinig te onbepaald voor, en niet geschikt in een handboek, ter opleiding strekkende voor den Heelmeester ten platten lande en ter zee. Dat er zulke morbi acutissimi voorkomen, die in het eerste oogenblik de sterkste cura antiphlogistica vereischen, en die, dezelve verzuimd zijnde, binnen weinige uren in rotkoortsen van de ergste soort ontaarden, b.v. sommige pestziekten en de gele koorts, leert de gezonde rede, en wordt door menigvuldige geneeskundige ervaring bevestigd; doch dan zijn deze ziekten in het begin hyperstenisch of inflammatoir, en worden naderhand asthenisch of putride. Dat insgelijks, even gelijk de Brownianen, door het ontijdig en te vroeg aanwenden der versterkende prikkelende methode, vaak eene, in den aanvang eenvoudige, goedaardige koorts in eene hardnekkige zenuw- | |
[pagina 404]
| |
koorts hebben doen ontaarden; zoo ook de voorstanders van de antiphlogistische methode, door het onpas of te sterk gebruik van het lancet en het te verre trekken der zoogenaamde cura antiphlogistica, dikwerf eenen in den aanvang ligten graad van ontstekingskoorts of synochus tot eene ware typhus of rotkoorts gemaakt hebben, - daarvan heeft de ervaring Rec. ten volle overtuigd. Dat er, eindelijk, bij putride ziekten, niet zelden valsche of erysipelateuze ontstekingen der ingewanden kunnen plaats hebben, en dat men in zulke gevallen dikwerf verpligt is, ter plaatselijke ontspanning en ter voorkoming van het gangreen, plaatselijke bloedontlastingen in het werk te stellen, - dit alles leidt, volgens zijne ervaring, geen' den minsten twijfel; doch dat er, bij eene reeds werkelijk plaats hebbende febris putrida of typhus, waarvan de zwakte der vaste deelen, inzonderheid der bloedvaten, en eene daaruit voortspruitende neiging tot ontbinding der vochten in het algemeen, en in het bijzonder van het bloed, de hoofdtrekken, of het wezen der rotkoorts, uitmaken, en zonder het aanzijn van welke deze ziektevorm nimmer bestaat, te gelijk zulk eene ontstekingachtige gesteldheid zoude kunnen plaats hebben, die aderlatingen, bloedzuigers en bloedige koppen vereischen zoude, is eene hersenschim, daar dezelve nimmer te gelijk in de natuur bestaan hebben, en ook niet ten zelfden tijde bestaan kunnen of zelfs denkbaar zijn, dewijl de eerste de laatste uitsluit en vice versa. - Voorts leert de Schrijver, in de afdeeling over de galkoorts, dat er in deze ziekte, bij jonge, anderzins gezonde, sterke personen, dikwerf eene ontstekingachtige gesteldheid plaats heeft, welke door matige bloedontlastingen, door aderlatingen of bloedzuigers in de streek der lever, en verkoelende geneesmiddelen moet worden weggenomen. Ook de groote richter schijnt, in soortgelijke gevallen, ofschoon met zeer veel omzigtigheid, de antiphlogistische methode tot zekere hoogte aan te bevelen (ll. bl. 339). Zonder thans te willen onderzoeken, of er wel ooit in febribus vero et stricto sensu biliosis, in welke, zelfs gepaard met eene | |
[pagina 405]
| |
pleuritis biliosa, de groote stol van de aderlatingen altoos de nadeeligste gevolgen ondervonden heeft eene ontstekingachtige gesteldheid besta, en of de weinige gevallen, waarin matige bloedontlastingen met vrucht gebezigd zijn, niet eerder onder de rubriek van febris synochus cum symptomatibus gastricis, dan wel onder die van febris vera biliosa behoorden gerang chikt te worden; zoo is in allen gevalle des Schrijvers stelling te dezen opzigte zeer overdreven, en eenigermate geschikt, om menschen, die geen geregeld onderwijs genoten hebben, de grootste misslagen te doen begaan, dewijl deze schijnbaar ontstekingachtige gesteldheid, ook bij jonge, sterke menschen, doorgaans geenszins aan volbloedigheid, maar aan eenen krampachtigen staat is toe te schrijven, welke, blijkens de ervaring, het best door braak- en buikontlastende middelen wordt weggenomen. De groote Practicus vogel, een man, dien wel niemand van het Browniasme verdenken zal, drukt zich hierover op de volgende wijze uit: ‘Het aderlaten komt in de galkoortsen, op zichzelve beschouwd, in het geheel niet te passe, hoezeer de sterke hoofdpijn, de benaauwdheden, de steek in de zijde, en de ijlhoofdigheid daartoe verleiden zouden. Wijlen de beroemde fritze, in leven Directeur en Chef van het Koninklijk Pruissisch Veldlazareth, merkt zeer juist aan, dat onder 1000 zulke lijders het aderlaten slechts vijf dienstig is, en dat hij er in de Veldhospitalen nog altoos den dood op had zien volgen.’ (Vogel, Handboek, Iste deel, bl. 361, 362.) Inderdaad, Rec. kan zijne jonge kunstbroeders niet genoeg waarschuwen, om in de galkoorts, ook bij schijnbaar daartoe leidende indicaties, zelfs matige bloedontlastingen niet dan met de grootste omzigtigheid in het werk te stellen, daar dezelve in dezen ziektevorm, volgens zijne ervaring, zeer zeldzaam, zoo ooit te passe komen. - Wijders neemt de Schrijver, in de afdeeling over de febris puerperalis, als eene bewezene zaak aan, dat het eerste tijdperk der kraamkoorts steeds ontstekingaardig is, en in eene ontsteking van het buikvlies en de | |
[pagina 406]
| |
daarmede omkleede deelen bestaat; doch dat, daar de ontstekingen in vliesachtige deelen en weefsels zelden zuiver phlegmonisch en meestal erysipelateus zijn, deze koorts spoedig haar stenisch karakter met dat van typhus verwisselt; en leert ons vervolgens, in het eerste tijdperk der kraamkoorts antiphlogistisch, in het tweede antigastrisch, en in het derde antiseptisch te werk te gaan; wordende te dien einde tijdig gedane ruime aderlatingen, plaatselijke bloedontlastingen, door het appliceren van zes tot twintig bloedzuigers in de nabijheid der meest lijdende deelen, gepaard met het gebruik van ontstekingwerende geneesmiddelen, als b.v. amandelmelk met salpeter, manna, tamarinde, enz. aangeprezen; en dit alles wordt als eene algemeene geneeswijze onbepaald aanbevolen in een praktisch handboek voor den Heelmeester ten platten lande en ter zee, voor menschen, welke veelal geen geregeld geneeskundig onderwijs genoten hebben, en bij welke dus het jurare in verba magistri aan de orde van den dag is! Waarlijk, zoo verre heeft men nog nimmer in eenig geneeskundig handboek de antiphlogistische behandeling dezer ziekte getrokken! Hunter is de eerste geweest, die eene inslammatie van het peritoneum, en van de daarmede bekleede deelen, als de naaste oorzaak dezes ziektevorms, heeft aangewezen; en richter neemt insgelijks eene plaatselijke inflammatie dezer deelen, als het hoofdkarakter dezer ziekte, aan; doch zegt uitdrukkelijk, dat, ofschoon in de kraamkoorts soms algemeene en zelfs ruime aderlatingen de plaatselijke bloedontlastingen moeten voorafgaan, dit echter zeer zelden het geval is, daar deze ontstekingachtige toestand bijna nooit zuiver phlegmonisch, maar doorgaans van eenen erysipelateuzen aard is, en er uit dien hoofde slechts zeldzaam algemeene bloedontlastingen of aderlatingen vereischt worden, maar in het algemeen topische bloedontlastingen voldoende zijn, en dat zelfs, uit hoofde van het erysipelateus karakter dezer ontsteking, het gebruik van het salpeter slechts in weinige gevallen te passe komt; doch dat daarentegen het gebruik van de murias hydrargyri oxydulati hier | |
[pagina 407]
| |
vaak zeer doelmatig is. Met één woord, richter beschouwt de in de febris puerperalis voorkomende ontsteking van eenen valschen of erysipelateuzen aard, welke zeldzaam met eene algemeene ontstekingaardige gesteldheid, maar meestal in het begin met eene febris gastrica verbonden is, die vervolgens in eene ware rotkoorts, ja dikwerf in eene febris nervoso putrida ontaardt. (Speciale Therapie, IIde deel, bl. 151 en 171.) Wijlen de onsterfelijke vogel, een man, wiens praktische raadgevingen ons bij 't ziekbed menigmalen ten getrouwen gids verstrekt hebben, zegt uitdrukkelijk, dat de kraamkoorts een zeer verschillend karakter kan aannemen, doch dat dezelve meestal gastrisch en zeer zelden ontstekingaardig is; toont daarop de uitstekende nuttigheid van het aanwenden der antigastrische methode in deze ziekte, en leert vervolgens, dat in deze ziekte, in verre de meeste gevallen, geene aderlating te passe komt, en dat, ofschoon dezelve in sommige gevallen onvermijdelijk en hoogst doelmatig is, echter, uit hoofde dat deze ziektevorm zeldzaam met een inflammatoir, en daarentegen meestal met een gastrisch karakter verbonden is, er in verre de meeste gevallen geene indicatie voor het aderlaten bestaat, en dat men zich dikwerf zeer bedriegen zoude, met ook bij den schijnbaren, in den aanvang der ziekte bestaanden, ontstekingaardigen toestand eene aderlating te willen in het werk stellen; - dat er in den jare 1770 in St. Markus Hospitaal te Weenen eene zoodanige kraamkoorts regeerde, bij welke men daarom altijd algemeene bloedontlastingen in het werk stelde, en uit dien hoofde ook altijd ongelukkig was, en de lijderessen alle stierven; doch, nadat men, op bevel van Professor störck, met het aderlaten ophield, er zeer vele kraamvrouwen gelukkig herstelden. (Vogel, Handboek, IIde deel, bl. 346, 364 env.) En het is intusschen in de febris puerperalis, welke, getuige daarvan de geneeskundige ervaring, zoo vele verschillende karakters aannemen kan, en die in verre de meeste gevallen, ja bijna altijd, een gastrisch, tot rotting neigend karakter aantoont, dat de anders door Rec., uit | |
[pagina 408]
| |
hoofde van den, in dit werk doorgaans heerschenden, echt praktischen geest, hooggeachte Schrijver, in het eerste tijdperk der ziekte, met de antiphlogistische methode in derzelver geheelen omvang wil te velde trekken. Het is waar, ook onze Schrijver getuigt, dat dikwerf, reeds van het eerste begin af, de ontstekingaardige met de gastrische gesteldheid gepaard is, en dat men op de zekerste en meest voldoende wijze aan beide die aanwij zingen voldoet door antiphlogistische purgeermiddelen met plaatselijke bloedontlastingen; doch het blijkt uit den geheelen zamenhang, dat de Schrijver deze gevallen beschouwt als uitzonderingen van den algemeenen regel, daar integendeel, blijkens de ervaring, die gevallen der kraamkoorts, waarin soms in den aanvang der ziekte de geheele antiphlogistische methode met vrucht kan en moet gebezigd worden, als zoodanig moeten aangemerkt worden, en bijgevolg de cura antiphlogistica in het eerste tijdperk der kraamkoorts nimmer als een' algemeenen regel kan vastgesteld worden, vooral niet in eene handleiding voor de nog in de praktijk onervarene beoefenaars der Geneeskunst. Rec., die in het geheel geen vriend is van het praktiseren volgens eenig systema, het zij dan oud of nieuw, bij het ziekbed, en die uit ervaring vastelijk overtuigd is, dat de zieke Natuur zich aan geen systema laat binden, en dat het naauwkeurig waarnemen van alle ziekteverschijnselen, gepaard met het bezitten van goede algemeene therapeutische gronden, en eene goede dosis gezond menschenverstand, den praktischen Geneesheer den besten leiddraad bij het ziekbed verschaft; Rec. herinnert zich nog zeer levendig, dat hij, in zijne jeugd te Londen de lessen van Professor haighton bijwonende, deze Geneesheer in zijne voorlezingen over de kraamkoorts melding maakte van eene toenmaals in het licht gekomene verhandeling van Dr. gordon, een Schotsch Geneeskundige, waarin deze beweerde, dat men, met in de eerste zes uren der ziekte zeer ruime aderlatingen in het werk te stellen, bijna zeker konde zijn van de herstelling der lijderesse; doch er tevens bijvoegde, dat, zon- | |
[pagina 409]
| |
der de waarheid van des Schrijvers waarnemingen in twijfel te willen trekken, het echter eene bewezene daadzaak was, dat dit te Londen in het geheel het geval niet was; dat dáár de kraamvrouwen over het algemeen geene aderlatingen verdroegen, en het in 't werk stellen derzelve de ziekte veelal doodelijk maakte, doch dat de plaatselijke bloedontlastingen, door middel van bloedzuigers, in het eerste tijdperk der ziekte nimmer behoorden verzuimd te worden, en dat deze, in verbinding met de antigastrische ontlastende geneeswijze, in het algemeen het beste en meest doelmatige plan van gene zing dezer ziekte uitmaken. Rec. aarzelt geenszins, deze door wijlen zijnen geachten leermeester Prof. haighton vastgestelde geneeswijze der kraamkoorts, als volkomen op de ervaring gegrond, zijnen jongen kunstbroederen als de meest doelmatige aan te bevelen, en hen tegen het algemeen in 't werk stellen der antiphlogistische methode in den aanvang der kraamkoorts dringend te waarschuwen, en besluit deze zijne waarschuwing met hun toe te roepen: in medio tutissime ibis. Waarlijk, even als het niet te ontkennen is, dat het systema van brown, door eene ontijdige en onberedeneerde aanwending der stenische methode, aan vele kraamvrouwen het leven gekost heeft, zoo zoude zekerlijk, vooral in de groote steden, het getal der slagtoffers niet minder zijn, indien men, volgens des Schrijvers raad, in het begin dezer ziekte, de lijderessen altijd antiphlogistisch behandelde, in eene ziekte, waarin, naar de getuigenis van richter zelven, algemeene bloedontlastingen zoo zeldzaam aangewezen zijn, (IIde deel, bl. 173) en welke zoo vele verzwakkende oorzaken zijn voorafgegaan. En hiermede eindigt Rec. het uittreksel en de beoordeeling van het eerste deel van dit Geneeskundig Handboek, hetwelk hem, uit hoofde van deszelfs belangrijken inhoud, overwaardig is toegeschenen, om eene breedere plaats in dit Tijdschrift te beslaan, dan anders wel het bestek van hetzelve zoude toelaten. De aanmerkingen, welke hij zich in de beoordeeling van dit werk veroorloofd heeft, zijn geenszins door hem te berde gebragt met oogmerk om daardoor des Schrijvers welverdienden lof eenigzins te verminderen, maar hebben alleen ten doel, om te dezer gelegenheid zijne gedachten over eenige belangrijke punten der Geneeskunst aan zijne kunstgenooten mede te deelen. Te meer veroorlooft Rec. zich deze vrijheid, daar de Schrijver in zijne voorrede | |
[pagina 410]
| |
verzekert, alle bescheidene teregtwijzingen dankbaar te zullen aannemen. Hij twijfelt dus niet, of deze onpartijdig medegedeelde aanmerkingen zullen hem welkom zijn, daar zij, welke voor 't overige ook derzelver waarde zijn moge, de bevordering van het beoogde algemeen welzijn ten doel hebben. Voor het overige betuigt Rec., in naam van het Nederlandsch geneeskundig publiek, den verdienstelijken Schrijver zijnen welmeenenden dank voor dit eerste deel van zijn Geneeskundig Handboek, waarin de Heer buchner zijne uitgebreide kennis, groote belezenheid en geslepen geneeskundig oordeel op het treffendst heeft ten toon gesteld; de voortzetting van dit, voor jonge kunstbroeders inderdaad zeer belangrijk, werk met verlangen te gemoet ziende. |
|