Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 398]
| |
Geschiedkundig Betoog dat de Symbolische Boeken geen nadeeligen invloed op de Godgeleerde Wetenschappen hebben. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1821. In gr. 8vo. 113 Bl.Wij behoeven niet te gissen, wie het caput lepidum is, hetwelk goedvond dit zoogenoemd Betoog te schrijven. Het verzwijgt zijnen naam, maar spreekt van zijne Monogrammata Theol. Christ., en verwijst almede naar eigen geschrijf, in 1819, over het onvoegzame van eene onderteekening der symbolische schriften, voor zoo verre zij met de leer der H. Schrift overeenkomen. Het kan dus wel niemand anders zijn, dan Prof. j.a. lotze. De geleerde man zal dan van oordeel zijn, dat het voegzaam wezen zou, zoogenoemde symbolische schriften te onderteekenen, voor zoo verre zij niet overeenstemmen met gezegde leer, zoo althans, dat er dit mede in begrepen lag, of, op het zachtst genomen, dat die onderteekening de verklaring bevatten moest, dat die schriften daar geheel en in iedere bijzonderheid mede overeenstemmen. Geheel en in iedere bijzonderheid, zeggen wij opzettelijk; want veroorlooft men hier maar de kleinste uitzondering, dan zeggen wij met den Schrijver: wie staat ons borg, dat men niet weder opwerpen zal de vraag: wat is een articulus fidei? - Estne articulus fidei, quod canem secum duxcrit Tobias? enz. Indien de onderteekening van eenig menschelijk geschrift, rakende den Christelijken Godsdienst, zich verder uitstrekken mag, dan in zoo ver hetzelve met de H. Schrift overeenkomt, dan moest dit er letterlijk, en hoe krasser hoe beter, bij worden uitgedrukt; het Protestantsch Publiek wist dan, waarvoor het Prof. lotze, en die met hem wilden teekenen, te houden had. Hierin zijn wij het met den Schrijver eens: De waarheid en de opregtheid gebieden, eerlijk te zijn; als eerlijke menschen, als waarheidlievenden, zonder schroom, zonder achterhouding, rondborstig uit te komen voor hetgeen men met overtuiging geloost, dat | |
[pagina 399]
| |
waarheid is. Eene andere handelwijze, wat goeden schijn men poge aan haar te geven, is onbestaanbaar met het karakter van den Christen; hij toch volgt de verklaring van zijnen Heer en Meester: Wie uit de waarheid is, hoort mijne stem. En daarom zagen wij dan ook met opregte Christelijke vreugd de afschaffing van het oude formulier van onderteekening der zoogenoemde symbolische boeken bij het talrijkst Protestantsch Genootschap hier te lande, en het nieuw daarvoor in de plaats gesteld onderschrift, hetwelk bij ieder, die lezen en denken kan, geenen twijfel overlaat, of men wil de H. Schrift geenszins voortaan door die symbolische boeken, maar omgekeerd deze boeken door de H. Schrift verklaard en opgehelderd zien. En, in waarheid, hoe zou het ook kunnen opkomen in de hersenen van een verstandig mensch, zichzelven en de nakomelingschap te binden aan menschelijke geschriften, vóór ettelijke eenwen opgesteld, ter verklaring van een boek, waarvan het Goddelijk gezag wordt erkend, en zich onveranderlijk te willen houden aan eene wijze van zien, gevolgtrekken, en wijsgeerige spitsvindigheden en redekavelingen, zoo als men in ieder ander geval, bij de meerdere kunde, toenemende beschaving van den menschelijken geest, en meer helder wijsgeerig inzigt, niet meer bruikbaar houdt? Het is, helaas! waar, en wij stemmen het den Hoogleeraar lotze toe, dat er een tijd was, waarin het gezag der symbolische boeken zoo geweten-verbindend (gehouden) werd, dat elk zich, zijns ondanks, moest schikken naar de (in deze boeken) gemaakte bepalingen; en dat de onveranderlijke aankleving der Protestanten aan hunne svmbolische schristen veroorzaakte, dat zij alles aan dezelve dienstbaar maakten; - dat men, al verder, de Godsdienstleer geheel onaangeroerd liet, aan geen nieuw onderzoek onderwierp, en zich vergenoegde met de eenmaal aangenomene leer met de aangebragte bewijzen te staven; en dat er ruim tweehonderd jaren verliepen, zonder dat men het waagde, het leerstelsel, dat tijdens de hervorming was ontstaan, te toetsen, of zelfs wel twijselde aan deszelfs rei- | |
[pagina 400]
| |
ne overeenstemming met den Bijbel. Bij deze erkentenis, en de ronde verklaring, dat tijdens het opstellen van gezegde boeken, en lang daarna, echter in alles niet die vrije geest heerscht, welke men billijk verwachten zou te vinden bij mannen, die voor het vrije en onafhankelijk onderzoek in den Godsdienst streden; bij de, in ons oog, niet onduidelijke erkentenis, dat door de uitbreiding der godgeleerde wetenschappen, en door de vorderingen, welke in dezelve zijn gemaakt, zeer vele leerstukken beter verstaan en nader opgehelderd zijn, dan zij in de belijdenissen zijn voorgesteld, en de ongegrondheid van sommige stukken, die in de symbolische schriften voorkomen, betoogbaar of ook wel werkelijk betoogd is, zouden wij geene andere slotsom verwacht hebben, dan dat gezegde symbolische boeken, zoo al niet een zeer groot, dan toch voor het minst eenig nadeel hebben te weeg gebragt, en daarom, zoo dan al niet afgeschaft, voor het minst herzien en verbeterd behoorden te worden; en zakelijk, al ware het dan in minder sterke bewoordingen, had hier de verklaring van j.t. van der kemp gevoegd, dat al zulke geloofsbelijdenissen en formulieren van eenigheid, of liever van verwijdering, welke dierbare waarheden zij ook mogen bevatten, als geloofsleuzen aangemerkt zijnde, te houden zijn voor zoo vele verschillende stemmen des Satans, die, terwijl hij, onder den schijn van eenen getrouwen hond, de verstrooide schapen van Jezus veinst te verzamelen, inderdaad door dit zijn gebas degenen, die zich met elkander wenschen te vereenigen, van elkander af jaagt, en aan eenen anderen kant zich van dezelve als van tooverdeunen bedient, om de menschen, inzonderheid de opzieners en hoofden der gezindheden, in slaap te zingen, en, onder begunstiging van denzelven, gelegenheid te verkrijgen, om zijn onkruid ongemerkt onder de tarw te zaaijenGa naar voetnoot(*). Maar neen! na over het onderscheid tusschen leer en leerwijze, Godsdienstleer en Godgeleerdheid, zoo wat oppervlakkig daar heen | |
[pagina 401]
| |
gepraat te hebben, beslist onze Hooggeleerde Schrijver, dat het van eene gebiedende noodzakelijkheid is, dat gezegde Geloofsbelijdenissen, het werk onzer achtbare Vaderen, blijven zoo als zij zijn; ja, hij schroomt niet, te verklaren, dat dezelve het bolwerk van onze zelfstandigheid zijn, op hetwelk de belijders van het Protestantendom zich verlaten. Ruk, zegt hij, dit bolwerk om, en gij geeft hun ten prooi van de verleiding, - gij ontneemt hun NB. hunne verantwoording, waarom zij zich nimmer bij de Roomsch-Catholijken kunnen voegen, - gij verbreekt NB. den band, die de Protestanten onderling verbonden houdt, en met het verbreken van dezen band, stelt gij hen NB. bloot aan het gevaar, om de edele vrijheid van geweten andermaal te verliezen. De onderteekening der symbolische boeken, met de ronde daarbij gevoegde verklaring, dat men de H. Schrift voor den uitlegger derzelve houdt, en dat men de verbindtenis aan dezelve niet verder wil doen gelden, dan in zoo verre zij met de H.S. overeenkomen, heeft, in het oog van den Schrijver van dit boekje, een vrij Jesuitisch aanzien, en is nimmer met de opregtheid te vereffenen. Het is kenbaar genoeg, dat dit Geschiedkundig Betoog een antwoord wezen wil op eene bij teyler's Genootschap gegevene prijsvraag; maar het blijkt niet, of de Schrijver gewaagd heeft, hetzelve bij dat Genootschap in te zenden. Wat het stukje in de wereld doe, kunnen wij naauwelijks bevatten. Of zou misschien de Schrijver verlangen, dat het bovengemeld Hervormd Kerkgenootschap, te zijnen gevalle, het formulier van onderteekening der symbolische boeken bij hetzelve, zoo als het nu met wijs overleg is gesteld, verandere? - Maar, misschien is er eene andere oplossing van dit raadsel. Wij kennen de Papistische woelingen; en dit geschrift moest bij weppelman gedrukt, en door den Notaris le sage ten broek gerecenseerd zijn. De Schrijver heeft zich gewaagd aan het betoog, dat het protestantisme zich niet kan staande houden zonder eenen gedrukten paus; waarom zouden wij dan niet den le- | |
[pagina 402]
| |
venden kiezen? in welk geval men zich nog altijd, met luther, a Papa male informato ad Papam melius informandum beroepen kan, hetgeen bij zulke onveranderlijke en onverbeterlijke schrifturen, als de symbolische boeken in zijne oogen zijn, nooit het geval wezen kan. Past dan op uwe stukken, Protestanten! Dit weet ik zeker, (zoo lazen wij onlangs, en deze overtuiging is ook de onzeGa naar voetnoot(*)) dat het geweld en de streelende lokstem, het zwaard en aardsche schatten, elkander steeds ondersteunden en naar tijdsgelegenheid afwisselden, om, of door vrees, of door al wat begeerlijk is voor den zinnelijken mensch, ons van onze gewetensvrijheid te berooven; ter bereiking van dit oogmerk, wordt ieder middel regtvaardig geoordeeld. - Een Hervormd Hoogleeraar verledigt zich tot eene verklaring, dat de symbolische boeken ons bolwerk tegen de Pauselijke overheersching zijn; en, als men zich aan dezelve eeniglijk verbonden acht, in zoo ver zij met de H. Schrift overeenstemmen, dat men dan zich eindelijk, om rust te vinden, zal moeten werpen in de armen van eene Kerk, die, zonder te onderzoeken, de beslissing van haar Oppervoogd volgt -!!! Mogt toch Professor lotze ons kunnen verzekeren, dat hij de Schrijver niet is van dit ongelukkig en geheelenal mislukt Betoog; en dat het vermoeden, (in ernst of scherts?) door de Schrijvers der Bijdragen tot de beoefening en geschiedenis der Godgeleerde Wetenschappen geopperd, (dat men, namelijk, hem eenen trek heeft willen spelen) gegrond ware! |
|