dat een Man, die in 1785 bij de uitgave der Geuzen, en in 1793 in zijn gedicht de Alleenheersching, bijzondere gevoelens voorstond, en die dezelfde vreemde stellingen van zijne eerste jeugd tot heden ten dage met woord en daad handhaafde, ja met ballingschap en ongeluk verzegelde, dezelve nog, in spijt van terughouding der hem althans toekomende vereeringen, ridderlijk voorstaat; maar hij moest ze voor zich houden, uit overtuiging, dat het eenmaal tijd is, liever oude politicke geschillen over schier verstorvene zaken en personen te laten sterven, dan met geweld die verder voort te planten in jeugdige gemoederen, van nature geneigd, zoo ze wèl gestemd zijn, tot menschlievendheid, liberaliteit en vrijheid. Één geluk is er: dergelijke systemata, als wij bedoelen van den ouden Man, moeten, bij eenige consequentie, den jeugdigen mensch tot alle onderdanigheid, gehoorzaamheid, gebogenheid, ingetogenheid en onderwerping leiden. Of nu de ondervinding leert, dat dit het geval is, weten wij niet zeker. Zekerder is het, dat eene gepaste vreugde en vrolijkheid bij goede studie niet kwalijk voegen in dien onvergetelijken leeftijd, waarin men elkander en het menschdom zoo regt broederlijk omvat, wanneer in de ruime borst het gevoelig hart, voor niets behoevende te zorgen, ongestoord klopt voor Vaderland, Letteren, Vrienden, Vrede en Eendragt. Daarom geeft Minerva hun ook nu dit boekje. Zij zegt:
Als gij u zaam begeeft naar echte vriendenkringen,
Neem(t) dan dit boek ter hand; het is een rech(g)te schat;
Het is een deftig werk.
Dit laatste zijn wij nu wel niet met haar eens; en al ware het zoo, gelijk voor deze Gezangen met getuigenissen gestaafd moet worden, dat van de wijsheid van seneca, cato, socrates, plato, erasmus enz. (deftige Wijsgeeren) te regt gezegd is: soepe mero caluisse, (niet calluisse, gelijk hier te boek staat) zoo volgt toch daaruit niet, dat een gedurige zang ter eere van het Vaderland, den Wijn en de lieve Meisjes juist een deftig werk moet heeten. Dan, dit zij zoo het is, het is een aardig en geestig werkje, ja zelfs eene niet ongeleerde verzameling, en bevat, zoo ver wij gezien hebben, niets bijzonder aanstootelijks voor de zedelijkheid. Dat het geleerd is, bewijst het Iö vivat in het