delijke gewesten. Van de achttien provinciën des Rijks wordt in veertien ééne en dezelfde taal gesproken. Maerlant en melis stoke schreven, in de dertiende Eeuw, het Nederduitsch in zijne oorspronkelijke zuiverheid. De geleerde Kapucijn gabriël en de alom beroemde puteanus, beide te Leuven, betuigden in lateren tijd openlijk, nooit eenig boek zoo welgevallig in de moedertaal gelezen te hebben, als de Nederlandsche Historiën van den Amsterdamschen p.c. hooft. De werken van cats waren en bleven het algemeen handboek van alle Nederlanders. De meerdere vrijheid en beschaving der Hollanders deden hunne taal meer dan die der Vlamingen en Brabanders, thans nog met veel Fransch vermengd, beoefenen. Het is dan billijk, dat men het goede en
nationale van hen overneme; te meer, daar een coornhert, spieghel, visscher, hooft, de groot en brandt dezelve van de smet, haar aanklevende van het Grafelijk Bourgondische Huis, gezuiverd hebben. Vlaamsch en Hollandsch zijn één; maar, a waren zij onderscheiden, zij zijn dan nog zusters, en de laatste heeft eene meer beschaafde opvoeding genoten. Het is voor regtschapene ouders pligt, bij hunne kinderen, door het grondig leeren van het Nederduitsch, de gelegenheid tot derzelver geluk te bevorderen; vooral, daar deze taal, om de kunstgewrochten, daarin geschreven, van haren rijkdom en schoonheid zoo zeer getuigt. Hooft, cats, huigens, jonctys, de decker, poot, antonides, de van harens, hoogvliet, smits, van winter, van merken, bellamy, nieuwland en anderen bewezen dit weleer, als Dichters; hooft, brandt, wagenaar en stijl, als Prozaschrijvers; en nog bewijzen het bilderdijk met zijne Gade, feith, loots, de klijnen, tollens, spandaw, scheltema, van kampen en anderen. Dit is de Hollandsche - waar is de Vlaamsche Letterkunde? Willems en anderen voelen het, en gaan voor op het goede pad. Vlaamsch en Hollandsch zijn één. Zeeuwsch en Brabandsch mogen in tongval of dialect verschillen, de taal is één, gelijk het vaderland één is.
Deze en dergelijke gedachten ontwikkelt de Redenaar op eene gepaste wijze, en wendt zich, ten besluite, met de volgende aansporing aan de jeugdige ingezetenen van Brugge; welke aanspraak wij zullen overnemen, om onze Lezers van