Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCarthago, in zijne staatkundige en handelbetrekkingen, van zijne opkomst tot zijnen ondergang beschouwd, door A.H.L. Heeren. Uit het Hoogduitsch, met eenige Aanmerkingen, door G. Dorn Seiffen. Te Amsterdam, bij de Erven H. Gartman. In gr. 8vo. 309 Bl.Reeds lang verwonderde het ons, dat de uitmuntende Idéën van heeren, deze schatkamer van gewigtige uitkomsten voor den meer dan oppervlakkigen beoefenaar der oude Geschiedenis, nog niet uit het Hoogduitsch vertaald zijn, daar men die eer (zoo het eene eer is) toch aan de ergste prullen bewijst, die niet geschikt zijn, dan om den tijd te vermoorden, en wij b.v. een' geheelen stapel Werelden voor ons hebben liggen, door het vruchtbare brein van Duitsche Scheppers elk op zijne wijze voortgebragt; Werelden, die wel ligt en digt zijn opgetrokken, maar er ook zoo verward en chaotisch uitzien, dat wij ons al zuchtend de moeite voorstellen, die te moeten doorworstelen. Heeren, daarentegen, heldert ons, met de fakkel der Geschiedenis en Oordeelkunde in de hand, onze Wereld op, zoo als het nog niemand, zoo verre wij weten, vóór hem gedaan heeft. Nog eens dus: waarom is dit werk niet reeds voorlang vertaald? Deze vraag werd ons eens door een' Geleerde dus opgelost, dat tegenwoordig alle gezette beoefenaars der wetenschappen en fraaije letteren Hoogduitsch verstonden, en dus zekerlijk heeren in 't oorspronkelijke konden lezen. Doch, zoo dit iets bewijst, is het, dat men niets moet vertalen, wat solide, en voor echte minnaars van kunde | |
[pagina 333]
| |
en fmaak geschikt is, maar slechts vodden voor het gros (of liever gemeen) der Lezers. Dit zou toch wat te erg zijn, en den vertaalwinkel geheelenal door de letterkundige Langestraters laten afloopen, die hem nu reeds genoeg bederven. Maar er is eene andere, onzes inziens gewigtiger, reden. De Idéën van heeren zijn te uitgebreid, te kostbaar voor de onderneming van een' Boekverkooper, en daarbij niet geheel voltooid. Met veel oordeel heeft dus de Heer Lector dorn seiffen te Utrecht, reeds gunstig bekend als Vertaler van heeren's Handboek, besloten, de Idéën te splitsen, en elken door heeren behandelden Staat afzonderlijk uit te geven, waardoor dus elk vrijheid behoudt, dien Staat alleen, of het geheel met elkander te koopen, hetwelk Oud Perzië, Phenicië, Babylonië, Indië, Egypte, Ethiopië, Karthago en Griekenland (het laatste nog niet volledig) omvat. Hij is - om welke reden, is ons onbekend - met Afrika, en wel met Karthago, begonnen; misschien omdat ons grooter Publiek waarschijnlijk in de otgevallen van eenen geheel handeldrijvenden Staat het meeste belang zal stellen. Het werk van heeren is zoo zaakrijk, dat niemand ons een doorloopend verslag van hetzelve zal vergen. Het is geene doorloopende tijdrekenkundige Geschiedenis van dezen Staat, maar beschouwingen van de gesteldheid des lands en des volks, de wingewesten, de politieke gronden of staatsmaximes, de voornaamste middelen van bestaan, de staatsinkomsten, de scheepvaart, de krijgsmagt, den regeringsvorm en deszelfs hoofdzakelijke veranderingen, waardoor dan tevens het verval van den Staat wordt verklaard. Men weet, hoe weinig omtrent deze wijsgeerige beschouwing van Karthago vóór heeren gedaan was: behalve de vermelding der Oorlogen met de Sicilische Grieken, de Bondgenooten, en de Romeinen, was deze belangrijke Staat meestal eene terra incognita in ieder overzigt der oude Geschiedenis. Heeren heeft, omtrent Karthago vooral, uit enkele trekken en wenken der oude Schrijvers, met nieuwere Reizigers vergeleken, | |
[pagina 334]
| |
gewigtige daadzaken opgedaan. Hij verdeelt deszelfs Geschiedenis in 3 tijdperken: 1) tot op het begin der Oorlogen met Syrakuse (480 jaren vóór c.G.); hierin valt de uitbreiding van handel en heerschappij in Afrika, Sardinië, en andere Eilanden der Middellandsche Zee; 2) tot op het begin der Oorlogen met Rome; hierin valt de grootste magt van den Staat, en de Oorlogen om Sicilië; 3) tot op de verwoesting der Stad; hier wordt de verovering van Spanje, en groote uitwendige luister, doch tevens verandering der oude staatsregeling en gronden van staat, en straks geheel, ook uitwendig verval bespeurd. De Stad had verschillende soorten van onderhoorigen: 1) Bondgenooten, zoo als de Latijnen van Rome, de Steden Utica, Hippo Regias, Adrumetum, groot en klein Leptis. Deze waren slechts in Vrede en Oorlog ten naauwste met Karthago verbonden, als stamgenooten uit Phenicië, maar geene Onderdanen. 2) Landbouwende Onderdanen, hetzij Karthagers, met de ingeborene Afrikanen vermengd (de Libyphoenises), hetzij onvermengde inboorlingen, maar door Karthago's staatkunde eenigermate beschaafd, en aan den landbouw en vaste woonplaatsen gewend (vooral de Byzanten of Gyzanten in of bij Emporia), hetzij eindelijk volkplantingen, vooral in Afrika. 3) Zwervende horden (Nomaden, of Numidiërs) in de woestijn, dienende als bolwerken tegen Cyrene, als Karavanenhandelaars naar den Niger, Egypte en Ethiopië. Men moet in het werk zelve (bl. 163 en verv.) de naauwkeurige en gewigtige bijzonderheden van dezen karavanenhandel lezen, die heeren meent, dat vooral door de Nasamonen (een Nomadisch volk in het tegenwoordige Tripoli) voor rekening der Karthagers gedreven werd. De wingewesten van KarthagoGa naar voetnoot(*) waren meest Eilanden, waartoe zij zich bij voorkeur bepaalden, om de gemakkelijkheid der bewaring met eene zeemagt. Dezelve | |
[pagina 335]
| |
bestonden uit Sardinië, Corsica (veel later), omtrent een derde gedeelte van Sicilië, waar zij tegen de Grieken te worstelen hadden, doch, onder voorwendsel van bescherming, (videatur het Nieuwe Karthago omtrent de Iönische Eilanden) de oude Phenicische volkplantingen Motya, Panormus en Soleës onder hun gebied bragten. Motya werd hun door dionysius I ontrukt, en toen werd Lilyboeum de hoofdstad; vervolgens Malta, of Melite, en de naburige Eilanden, (Malta was toen rijk,en met groote gebouwen versierd: nog heerscht op het platte land van dat Eiland zekere onbekende Afrikaansche tongval) Lipari en de Balearen, of Majorca, Minorca en Yvica. In Spanje, even als in Sicilië, traden zij in den beginne in de voetstappen van den Moederstaat Tyrus, veroverden weinig of niet, doch leiden zich met ijver toe op het bewerken der rijke zilver- en andere mijnen. Vroeger had Karthago eene soort van lederen banknoten. Men dreef handel op de landen in het westen der Middellandsche Zee, op Gades (Cadix), Britannië, de barnsteenlanden, en de kusten van het tegenwoordige Marocco, misschien ook op Madera. Karthago was dus op den handel gegrond; doch niet alleen op den handel, maar ook op den landbouw: de omtrek der Stad was heerlijk bebouwd. De Regeringsvorm was aristokratisch; door hamilkar barkas, hannibal's Vader, bekwam het Volk meer magt. Om hetzelve in zijn belang te houden, en tevens den Staat schâvergoeding voor het verlorene Sicilië en Sardinië te geven, ondernam hamilkar de verovering van Spanje, welke door zijn' Zoon hannibal voltooid werd. Met de groote schatten der zilvermijnen, die dit geslacht deed ontginnen, won hetzelve het leger, het volk, en bekostigde den Oorlog in Italië; het plan werd nu, om de landmagt, ten koste der zeemagt, te versterken, en toen daarop de Oorlog in Italië eene ongunstige wending nam, had men niet eens schepen genoeg, om scipio de landing in Afrika te beletten. Eene overeenkomst met onzen Staat, waar ook veelal twee partijen waren; de eene, die versterking | |
[pagina 336]
| |
der zeemagt, maar vrede te lande; de andere, die het tegendeel wilde! Na den slag bij Zama trad hannibal zelf in de bedoelingen der vreedzame partij, gelijk de volkspartij hem tegenwerkte en den Oorlog wilde. De binnenlandsche oneenigheden droegen naderhand zeer veel bij tot den deerlijken val van Karthago. Zietdaar eenige weinige uit de vele belangrijke opmerkingen des Schrijvers over dit hoogstmerkwaardige Gemeenebest. De vertaling van den Heer dorn seiffen is zeer goed: echter heeft ons het gedurige gene voor het Hoogd. jener of jenes niet weinig gehinderd; b.v. Zij kan nog geene bevestiging aantoonen voor gene vermoeden, in plaats van: voor dat vermoeden. |
|