| |
Regtsgeleerd Advijs in de zaak van den Heer Menu, Associé van een Fransch Kantoor binnen Amsterdam gevestigd; met betrekking tot de mishandelingen, welke hij op den 8sten Januarij 1822 binnen Amsterdam, van de Heeren Tomasachi, Van Hemert en Van Swinden heeft moeten ondergaan, door den Ridder Chauveau Lagarde, Advokaat voor den Raad des Konings en voor het Hof van Cassatie, Verdediger van wijlen Maria Antoinetta, Koningin van Frankrijk. Uit het Fransck vertaald. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1822. In gr. 8vo. 28 Bl.
Wij herinneren ons, dat, vóór eenige jaren, een Baviaan zich in het huis van een fatsoenlijk man indrong, en der vrouw van den huize zijne Baviaansche vervoering, op zijne wijze, bekend maakte. Het beest werd nagezet, en kreeg stokslagen, ten gevolge van welke het, als wij ons niet bedriegen, kort daarop stierf. De Baviaan werd doodgeslagen, zonder eenigen vorm van proces; en wij vernamen niet, dat dit van de zijde der Justitie eenig gevolg had. De Heer chauveau lagarde beweert, dat, alhoewel de Heer menu, bij soortgelijk gedrag, enkel stokslagen bekwam, de Heeren, die hem de stokslagen hebben toegediend, behooren veroordeeld te worden tot het tuchthuis, of tot den gedwongen arbeid voor eenen bepaalden tijd, voor het minst tot een jaar
| |
| |
gevangenis en eene boete van vijftig tot vijfhonderd franken; terwijl daarenboven gezegden menu tegen die Heeren nog eene civile actie zou toekomen, ter vergoeding van zijne geledene ongemakken, verliezen en schaden, enz. enz. Er is tusschen het geval van den Heer baviaan en den Heer menu eenig verschil, ofschoon beider vervoering volkomen gelijk staat. Menu vermomt zich in een vrouwekleed, en laat zich als eene Fransche Kamenier, die hare diensten aanbiedt, aan het huis van den Heer tomasachi aanmelden. Deze Heer, niet gewoon zich met het engageren van vrouwelijke bedienden te bemoeijen, verlaat het vertrek. ‘C'est comme chez nous,’ schijnt de Franschman gedacht te hebben; ‘de echtgenoot herkent mij, niettegenstaande mijne vermomming, en is beleefd genocg zich te verwijderen.’ Hoe dit zij, menu is naauwelijks met Mevrouw alleen, of hij geeft haar zijne vervoering te kennen; maar de Dame geeft een' gil, en op het terugkomen van den man kiest menu het hazepad. Voor den Direeteur der Politie geroepen, begeerde deze, (in zijne wijsheid, zegt de verdediger) dat de vrouw in persoon voor hem verschijnen zou. De Heer tomasachi verschoonde zijne echtgenoote hiervan, en nam voor, den Franschman op eene andere wijze mores te leeren. Met den bril op den neus (dien hij in de volgende actie met hoed en karriek in den loop liet) verschijnt menu, na weinige dagen, in de Fransche Komedie. De Heer van swinden roept hem, alsof hij hem een paar woorden te zeggen had;
tomasachi en de Gebroeders van hemert volgen, smijten menu van de trappen, en deelen hem, onder de eertitels: ‘vervloekte Kamenier! vervloekte Fransche schelm! kom u nog eens vermommen!’ eene goede portie stokslagen toe, met toezegging van soortgelijk onthaal, zoo hij nog eens in den Schouwburg kwam. Menu, zoo even als dood neêrgevallen, wil in een koffijhuis ontvlugten; doch daar sloot men hem de deur. Genoemde Heeren herhalen de stokslagen. Het gemeen schiet toe. Zij zeggen, dat het niets beteekende; dat het maar een Franschman is; en de kreet: te water! te water! verheft zich nu van alle kanten. Deze verkoelende waterstraf, zoo veelvermogend bij dergelijke vervoeringen, ontkwam menu nog gelukkig, en met eenige schoppen op den onderbuik gaf tomasachi hem zijn afscheid. - Ziet daar het verhaal van den Heer menu, zeker met alle mogelijke verschooning voor hem gesteld.
| |
| |
De Ridder chauveau lagarde beoordeelt de beleedigde Dame, naar ons inzien, niet naar den echten Riddergeest. Indien, zegt hij, Mevrouw tomasachi beter door hare deugd bestierd ware geweest, en gezwegen had, in plaats van eenen zoo grooten ophef te maken, zou de zaak daarmede (het wegloopen van den Heer menu in zijn kameniersgewaad, en dus zonder eenige stokslagen) geëindigd zijn; maar het schijnt, dat zij noodig oordeelde er haren echtgenoot dadelijk kennis van te geven. En verder: Wij zullen niet onderzoeken of Mevrouw tomasachi, en vooral haren echtgenoot, niet beter zouden gedaan hebben, te zwijgen. Volgens het denkbeeld, dat men zich in de wereld van deze gebeurtenissen, en van onze (Fransche?) zeden, (welke men hier overigens niet behoeft te karakteriseren) vormt, is het zeker, dat men in deze omstandigheden beter gedaan had te zwijgen. Misschien is het dan wel, in zijn oog, een gebrek in het Côde pénal, dat er geene tuchthuisstraf of gevangenis bepaald is voor eene gehuwde vrouw, die, in een geval als dit, een' gil geeft, en tegen de vervoering van eeuen Baviaan of Franschman bij haren echtgenoot bescherming zoekt! In dat Wetboek is hij, meer dan wij, ervaren, blijkens de bovengenoemde door hem genomene conclusie tegen de Heeren tomasachi, van hemert en van swinden; en wij weten niet, of dat Wetboek het vermomd insluipen in een fatsoenlijk huis, met oogmerk om de vrouw te verleiden,
ongestraft veroorlooft; maar, daar wij het noodig houden, dat de Heer menu, zoo hij zijne klagt vervolgen wil, overkomt, en nogmaals ons ongastvrij land bezoekt, zoo raden wij hem ernstig, zich niet te vermommen, en allerminst in de kleeding eener Fransche Kamenier, alzoo deze meisjes hier bijzonder suspect zijn geworden na zijn avontuur. Hij kieze liever zijn verblijf in een of ander huis, waar hij een aantal galante Dames vinden kan, die, wanneer hij maar eenig geld medebrengt en achterlaat, bij het kenbaar maken van zijne vervoering niet zullen gillen, en waar hij dan ook geene stokslagen te vreezen heeft van eenen beleedigden echtgenoot. Wij bedanken intusschen den Franschen Ridder voor den lof, dien hij aan de Nederlandsche Natie, als een edelmoedig volk, geeft; maar zien nog niet, dat het de eer dier Natie eenigzins benadeelt, dat het gedrag van den Heer menu, met deszelfs gevolgen, bij het Amsterdamsch gemeen, herinneringen, die bijzonder
| |
| |
onaangenaam zijn voor eenen Franschman, opriep; en daar hij verklaart, geenszins te twijfelen, of de Heer menu zal (nu, na de bekomene stokslagen) de eerste zijn te belijden, hoe zedelijk ongelijk hij gehad heeft, door zich, in de belagchelijke vermomming eener vrouw, bij Mevrouw tomasachi in te dringen, zoo willen ook wij gaarne de eerste zijn te verklaren, dat de Heer tomasachi c.s. niet naar orde en wet gehandeld hebben, met den Franschman met eigene handen te tuchtigen. Menu had, naar onze wijze van zien, en ingevolge een Wetboek, zoo als wij meenen dat het zou behooren te zijn, zijne straf aan den lijve moeten ontvangen op eene meer verhevene plaats en door andere handen; en mogten er nog termen zijn in het tegenwoordig Wetboek, om menu daartoe te verwijzen, zoo zouden wij het niet onbillijk oordeelen, dat de Heeren tomasachi, van hemert en van swinden veroordeeld werden, om deze strafoefening aan te zien en de kosten tot dezelve te dragen; opdat alzoo niet hij, die geslagen is, maar zij, die geslagen hebben, de boete betalen. Wij achten ons tot het uiten van dit ons verlangen evenzeer geregtigd, als de Fransche Adviseur tot zijne genomene conclusie, op welke een ieder ziet, dat vrij wat valt af te dingen, daar menu klager en getuige tevens is, en zich, ten aanzien van den aard zijner bekomene kneuzingen enz., op Parljsche Chirurgijns beroepen moet; kunnende natuurlijk het certificaat van den
Amsterdamschen Chirurgijn, die hem het eerst verbonden had, niet van zoodanigen aard zijn, dat daardoor het hoogstgevaarlijke der toegebragte wonden en kneuzingen kan worden bewezen; in welk geval althans die Heer het reisje naar Parijs, hetwelk menu zoo dadelijk (te voet of per as?) ondernam, zou hebben ontraden. En even weinig kan het als waarschijnlijk voorgestelde doel van de Heeren stokslagers, om menu van het leven te berooven, bewezen gerekend worden door het geroep van te water! te water! door het Amsterdamsch gemeen. Dan, wij willen den bevoegden Regter niet voornitloopen, en zullen, wanneer menu zijne zaak voortzet, zien, wat deze (nu door den verdediger van wijlen maria antoinetta ten aanzien van wet en regt zoo vriendelijk in-, bij- of voorgelicht) zal meenen te moeten besluiten. Dat menu de zaak nog roeren durft, moet den gehuwden Hollander vooral bevreemden, ja van verontwaardiging doen blozen. Ons dunkt, hij bleef het best maar te Parijs, waar de
| |
| |
Vrouwtjes, naar luid der reisberigten, niet zoo kwalijknemend, en de Mannen op dit stuk niet zoo korzel zijn. Hier zal men hem met den vinger nawijzen; waartegen de Politie moeijelijk waken kan. |
|