Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
van zijne bekende zucht voor het opdelven en geschiedkundig navorschen van hetgeen in vroeger tijd in Wis-, Natuur- en Werktuigkunde is verrigt, gepaard met soortgelijke stalen, meer betrekking hebbende tot zijn tegenwoordig vak van onderwijs, Hossandsche Taal- en Letterkennis. Trouwens, het is alles vaderlandsch, niet Oud-Grieksch of Romeinsch, wat hier voorkomt; en in stevin, den eerstbehandelden van zeven personen, onder negen verschillende onderwerpen, vereenigen zich de zoogenoemde praktische Wijsbegeerte en Letteren. Men kent zoo wel de navorschende vlijt, schranderheid en goed oordeel van den geleerden Schrijver, als zijnen gemakkelijken en aangenamen stijl, en verwacht dus, met reden, niets gewoons en dagelijkschs van deze Bijdragen. Doch het spreekt van zelve, dat, bij de verscheidenheid der stosse, aan allen niet alles evenzeer zal behagen. In het voorgelezene bij onderscheidene Maatschappijen moge dit al eens minder hinderen, omdat hier altijd een zeker doel van algemeen aangenaam en belangrijk onderhoud moest bestaan; in de Bijlagen, achter verscheidene Verhandelingen gevoegd, was die hinder, zonder verwaarloozing der grondigheid en van het geheele oogmerk der uitgave, niet wel te vermijden. Men heeft, vooreerst, groote verpligting aan den Heer van cappelle voor zijne uitvoerige behandeling der verdiensten van stevin; een man en vaderlander, zeker niet zoo bekend als hij behoorde te zijn, de leermeester en vriend van onzen grooten Veldheer Prins maurits, en niet min zelfstandig denker in vele stukken, tot taal- en letterkunde betrekkelijk, dan groot en oorspronkelijk in de wis- en werktuigkundige wetenschappen. Wij wijzen den liefhebber van zeldzame en schrandere uitvindingen, onder anderen, op zijne zeilende wagens, omtrent welker waarachtig bestaan en voortreffelijke werking hier geen twijfel overblijft; schoon ons anders nog al zwarigheden tegen de mogelijkheid voor den geest komen, en de ondervinding van derzelver ongepastheid voor eigenlijk en doorgaand gebruik, even als | |
[pagina 290]
| |
van alle die latere uitvindingen, bij welke men zonder paarden of andere trekbeesten veilig en snel over den weg zou rijden, zelfs geen spoor van dit verschijnsel, buiten de beschrevene geschiedenis, schijnt te hebben nagelaten. De man van letteren, daarentegen, zal zich in zijnen lof der vaderlandsche taal, en hare geschiktheid om alle wetenschappen daarin te behandelen, mogen verlustigen. Niet minder danken wij den Hoogleeraar voor zijne geschiedenis van cornelis drebbel; een wonderman, zoo als alle eeuwen en landen nu of dan hebben opgeleverd, over wien het oordeel der tijdgenooten reeds zoo onzeker en tegenstrijdig is, dat het althans den nakomeling bezwaarlijk vergund wordt, daaromtrent iets zekers aan het licht te brengen. Het vreemde en verbazende blijft intusschen ligtelijk langst in de geheugens hangen; waarentegen echter de zoodanigen, die omtrent alles vreemds en nieuws volstrekt ongeloovig vallen, met dergelijke overleveringen slechts lagchen. Inderdaad, wanneer wij dit Artikel in het, anders zeer wel geschreven, werk, Geschiedenis van beroemde, meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, nazien, dan kunnen wij niet nalaten te meesmuilen over de mirakels, daar maar zoo plat heen verteld, alsof er niets wonders achter stak. De Heer van cappelle, daarentegen, heeft naauwkeurig en grondig onderzocht; en al verspreidt hij dan ook geen vollen dag over deze duistere personaadje, al weet men bij het slot nog niet, of hij bijna een bloote kwakzalver en windmaker, dan inderdaad een schrander, schoon grillig en niet eigenlijk geleerd, vernuft zij geweest; de weg tot nadenken en verder opsporen is althans gebaand, en men staat niet meer zoo geheel verbaasd over het verhaal te kijken. In het stuk over de wiskundige verdiensten van Prins maurits, een gevolg van des Schrijvers doorbladeren van stevin's werken, leeren wij dezen Vorst in een belangrijk daglicht kennen, begrijpen daardoor te eer, hoe hij zulk een groot krijgsman zij geworden, en ver- | |
[pagina 291]
| |
heugen ons over de nieuwe stof en aanleiding, om onzen doorluchtigen Koningsstam te bewonderen. Over den invloed der Hollandsche Letterkunde op de Hoogduitsche, in de zeventiende Eeuw, is het opschrift des volgenden stuks, waarmede wij, voor eene poos, als op eenen anderen grond worden verplaatst. Hetzelve is zeker belangrijk; inzonderheid voor zoo velen onder onze landgenooten, als met de geschiedenis der Letteren min bekend zijn. Opitz en verscheidene zijner volgelingen werden in Holland of door Hollandsche Dichters gevormd, en bragten, aldus toegerust, eene groote verbetering in de Letterkunde huns Vaderlands te weeg, die destijds verwaarloosd en door allerlei bastaardij bijna verdrongen werd. Er is echter eene latere hervorming noodig geweest, om de Germaansche Muze tot haren tegenwoordigen bloei te verheffen; en aan deze heeft zeker hare Hollandsche zuster niet zoo veel toegebragt. Zeer gepast volgt thans daniel heinsius, als zijnde de voorname leidsman en het model van evengenoemden Duitscher geweest. Hij was een man, in vele vakken en takken van geleerde wetenschap uitmuntende, en Latijnsch zoo wel als Hollandsch Poëet. In het laatste opzigt heeft zijn trant overeenkomst met dien van cats. Trouwens, hij was een Brabander van geboorte, waar die manier te allen tijde gezocht schijnt geweest, ja nog gebleven te zijn. Op dezelfde wijze geeft cappelle ons de geschiedenis van gerbrand adriaansz. bredero, bij velen alleen bekend door zijne spreuk: Het kan verkeeren, die dan nog dikwijls aan den Heer van Brederode, een geheel ander persoon, wordt toegeschreven. Wij achten ons aan den Schrijver verpligt voor de oplettende nasporing en onpartijdige beschrijving van 's mans geschiedenis; schoon zijne verzen, in vrij grooten getale aangehaald, wel niet zonder vernuft, en ook zonder belang voor de zeden van den tijd, maar toch al te ruw, en vooral te plomp in uitdrukking zijn, om bij onzen tijd veel fortuin te kunnen maken. Hoe ver moet het op- | |
[pagina 292]
| |
halen van die oude stukken eigenlijk gaan? De letterkun dige geschiedenis schijnt wel haast een vischnet, de zegen genaamd, dat alles medevoert! Het ziften is intusschen de zaak van iederen lezer niet. Boerhaave en 'sgravesande brengen ons eindelijk weêr in het gebied der Natuurkunde terug. Hunne verdiensten, ter verbreiding en vestiging van zuivere beginselen in dit belangrijk vak, worden hier in eene fraaije Voorlezing of Redevoering bij het Koninklijk Instituut ontvouwd. Terwijl van cappelle dus eene stof behandelt, tot die geliefde wetenschap naast betrekkelijk, bewijst hij door den vorm, voor zijn eigenlijk beroep niet minder berekend te zijn. Schoon altijd bedaard en deftig, is zijn stijl echter waarlijk zwierig en bloemrijk. Ja, eene enkele keer schijnt ons de Redenaar zelfs zijne gewone bedachtzaamheid te vergeten, en zoodanig gebruik van de gekozene beelden te maken, als de oordeelkunde bezwaarlijk zal goedkeuren. Althans reeds in den aanhef noemt hij de Natuur de Moeder van het geschapene. Wat is echter het geschapene, tenzij de Natuur zelve, die wel eenen Vader of Werkmeester, Schepper, maar geene Moeder heeft; of het moest de Chaos, de oude nacht, het niet zijn. De Moeder aller dingen noeme men haar, omdat deze, stuk voor stuk, als uit haar voortkomen, met hare melk gevoed, door hare hand verzorgd worden. Doch het geschapene komt, als zoodanig, onmiddellijk van den Schepper. Eindelijk pronkt deze belangrijke en keurige verzameling met de beeldtenissen der behandelde personen, onder welke sommigen weinig bekend zijn. De goede uitvoering van deze, ja van het geheele werk, moge den hoogen prijs van het boek verschoonen. In stukken als dit schaadt die, over het geheel, welligt zoo zeer niet. Doch anders ware het voor onze Letterkunde, en hare uitbreiding vooral in de herkregene gewesten, van groot belang, dat de goedkoop meer in het oog wierd gehouden. |
|