| |
Mnemosyne. VIIde, VIIIste, IXde en Xde Stuk.
(Vervolg en slot van bl. 164.)
Wij gaan nu over, om den rijken en voortreffelijken voorraad aan te wijzen, welke, buiten het reeds genoemde, in deze vier deelen voorhanden is. Al aanstonds werden wij op het aangenaamst vergast door eene Verhandeling over de Dichtkunst, beschouwd als de Geschiedschrijfster van het Menschelijk Geslacht, door Mr. a. boxman; eene inderdaad eenvoudig welsprekende en tevens overtuigende voorlezing, die ons in de overblijfselen der oude gezangen de bronnen van de geschiedenis der wereld en der bijzondere volken kennen doet, en zulks niet alleen bij de vijf beschaafdere volken der oude wereld, de Joden. Indianen, Egyptenaren, Grieken en Romeinen, (waarna slechts met een woord de gedichten van onbekendere en bijna geheel barbaarsche volken worden aangewezen) maar ook bij onszelven en onze naburen, de Noordsche volken, Germanen, Britten en Gallen. De algemeen geliefkoosde Volksdichter is de beste Geschiedschrijver van zijn tijdvak, de naauwkeurigste maatstaf van deszelfs beschaving; en de Wijsgeer, die een Volk wil leeren kennen, moet met de beoefening zijner bemindste Dichters aanvangen. Dit is door boxman op zoodanig eene wijze voorgesteld en betoogd, dat hij op de overtuiging van zijne lezers mag rekenen.
Hierop volgt eene Beschouwing van de voornaamste denkbeelden, in het Grieksche Treurspel heerschende, met betrekking tot deszelfs doelmatige werking op het Menschelijk Hart, door p. van limburg brouwer, Med. Doct.; welke altijd, maar bijzonder in eenen tijd, waarin men in dit vak het dichterlijk talent van den vaderlander uitlokken en verheffen wil, bijzonder lezenswaardig is. Eene redevoering, welke ons ook geenszins eenen jongen en minder geoefenden steller zou vermoeden doen, zoo hij niet zelf zich zoodanig genoemd had. Na de meerdere eenvoudigheid van het
| |
| |
Grieksche Treurspel boven het tegenwoordige opgemerkt, iets gezegd te hebben over het doelmatige van den Rei bij hetzelve, die aan de godsdienstige beurtzangen zijnen oorsprong verschuldigd was, en aangewezen, dat men deze eenvoudigheid als geene onvolmaaktheid beschouwen moet, daar dezelve veeleer het Treurspel der Grieken juist berekend deed zijn voor de behoeften van het menschelijk hart, zegt hij: Het Treurspel is bestemd, om, door het wijzigen van twee der meest natuurlijke aandoeningen, den schrik en het medelijden, ons hart te veredelen, en ons in de rampen des levens te troosten. In een eerste deel betoogt nu de Redenaar dit, als het wezenlijk doeleinde van het Treurspel; welk kort betoog met de opmerking gesloten wordt, dat het Treurspel niet slechts geschikt is, om eenige weinigen groote daden te doen bewonderen en navolgen; maar dat het bestemd is voor den sterveling, die zijne zwakheid gevoelt, en in de zinnelijke voorstelling van het ongeluk zichzelven en zijne bestemming als 't ware wedervindt. In het tweede stuk worden drie denkbeelden, in het Grieksche Treurspel steeds heerschende, aan dit doeleinde getoetst: het geloof aan 1) het noodlot, 2) het volgen van de straf op de misdaad, en 3) de overtuiging, dat de mensch, ook de grootste en magtigste, gevoelig is voor ligchaams- en zielesmart, en daardoor ongelukkig wordt. Treffend wordt dit, als hoofddenkbeelden in het Grieksche Treurspel, bij de stukken bewezen; zoodat het ons leed doet, dat wij hier den Redenaar niet in bij zonderheden mogen volgen, en ons vergenoegen moeten met den wenk af te schrijven, met welken hij eindigt: dat wij, ook in dit vak, de Ouden verre zouden kunnen overtreffen, indien wij onze, zoo verre boven de hunne verhevene, godsdienstige, ja
zelfs ook wijsgeerige begrippen op die wijze aanwendden, op welke zij van de hunne gebruik maakten; en dat, al ware dan ook het Treurspel bij ons geene godsdienstige inrigting, het zeker nuttiger en belangrijker zou kunnen worden, indien wij, ook maar alleen met betrekking tot de hoofdleer, in hetzelve heerschende, meer het Grieksche ten voorbeeld namen, indien wij in hetzelve de leer van eene vooruitbepaling onzelotgevallen door die van eene, alles heilig bestierende, Voorzienigheid wijzigden; indien wij door hetzelve, in de ongetukken der Vorsten, de verhevene oogmerken wisten te doen eerbiedigen, die de Godheid door dezelve, met betrekking tot de volmaking van den zedelijken aanleg van volken en personen,
| |
| |
schijnt te willen bereiken; en indien wij, bij dit alles, den gevoeligen aanschouwer de menschheid wisten voor te stellen, als hier op aarde nimmer beveiligd en steeds gevoelig voor het lijden, dat, in het plan van opvoeding zijns Hemelschen Vaders, tot zijne bestemming schijnt te behooren.
Het vrij uitvoerig Iets over het Hartstogtelijke in de Dichtkunst, en de gebreken, die zelfs voorname Dichters in de voorstelling van hetzelve somtijds begaan hebben, is in zijne soort even voortreffelijk. De aandoeningen moeten gevoeld worden, zal de Dichter dezelve uitdrukken; en de kunst moge het verre brengen in de nabootsing van het gevoel, maar ieder lezer, die zelf gevoel heeft, zal ligt den schijn van het wezen onderkennen. Dan, niet alleen moet de Dichter gevoel hebben, maar bij zijnen zang moet dit gevoel hem leiden. De gebreken ten dezen spruiten voort uit den dwang, dien men zich tot dichten doet ten ongepasten tijde, of uit de, het individueel gevoel des zangers vreemde, onderwerpen, en uit een verkeerd begrip van echte navolging der Ouden. Het is geene geringe verdienste van den onbekenden steller van dit Iets, die zich A.Z. teekent, dat hij in de vijf bijzonderheden, welke hij aangeeft, de voorbeelden dier gebreken uit de uitmuntendste Dichters (horatius en vondel b.v.) kiest, en tevens tegenovergestelde voorbeelden, ter voorkoming van misverstand, daarbij voegt; zoodat het niet missen kan, of hij moet ieder, die smaak en gevoel bezit, overtulgen. Wij beloven ons van dit opstel wezenlijk nut.
Eene schoone Proeve over de IVijsbegeerte des Levens hebben wij aan den Med. Doct. c. pruys van der hoe. ven te danken. Zij leidt tot algemeene broeder- en menschenliefde, en eindigt met de verheffing van het Evangelie. De wijsgeerte vindt minder vereerders, zoo begint de Redenaar, van wege haren tegenwoordigen aard en gedaante, zoo geheel verwijderd van het dagelijksch leven, enz. Bij de Ouden, nadat socrates als hervormer ten dezen was opgetreden, was zij levenswijsheid, de kunst van wèl te leven. Wijsheid, deugd en geluk treffen wij aan in naauwe verwantschap in den levensloop der Ouden. Maar waarin de eenheid van den mensch te zoeken? welke is de hoofdtoon der menschelijke natuur? welk is het hoogste doel des levens? Epicurus en zeno worden ten aanzien dezer belangrijke vragen getoetst. Wij onthouden ons met moeite, van wege ons beperkt bestek, om ten minste de slotsommen de- | |
| |
zer vergelijking op te geven. Beiden geschiedt regt; en wordt aangewezen, dat de gebreken hunner leer minder aan hen dan aan hunnen leeftijd te wijten zijn. Wij moeten eenen anderen weg dan zij inslaan ter beantwoording der bovengenoemde vragen. De drie karaktertrekken bij den mensch, die nem van het vee onderscheiden: de langdurige kindschheid en naauwe betrekking van ouders tot kinderen, - de duurzame liefde en verbindtenis des huwelijks, - de vatbaarheid voor spraak en taal, zijn zoo vele grondbeginselen van de leer der natuur, waarin zij ons de ware wijsheid des levens ontvouwd heeft. Vraagt gij dan naar de kunst des levens, de natuur zegt u: zij is de kunst van beminnen. Die kunst vordert geene uitstekende gaven, geene zware oefening noch vermoeijende inspanning; zij is allen aangeboren, enz.
Eene Verhandeling over het Leerstelsel van den Wijsgeer epicurus, van eenen ongenoemden, eindigt met den wensch van eene ruime mate van Epicurische genoegens aan den lezer. Deze wensch bevat intusschen, in den zin des schrijvers, niets meer noch minder, dan die van eene gezonde ziel in een gezond ligchaam. Het stelsel van epicurus vond alzoo in dezen geleerden verhandelaar eenen waardigen verdediger; en met genoegen zal men, na de vorige verhandeling, wiens steller even gunstig over dien miskenden en gelasterden wijsgeer denkt, dit meer opzettelijk en uitvoerig onderzoek over 's mans wijsgeerte lezen; welk genoegen nog vermeerderd wordt door de mededeeling van echte berigten nopens 's mans zedelijk gedrag en levensloop. Het wedervinden van een gedeelte der schriften van dezen wijsgeer te Herculanum, en de goedkoope uitgave derzelven door j.c. van orelli, (1818, te Leipzig, bij vogel) den steller bij het uitspreken dezer redevoering nog onbekend, wordt in het voorberigt van dit VIIde stuk der Mnemosyne herinnerd.
De Heer c. groen, Rector der Latijnsche Scholen te Enkhuizen, levert, in dit zelfde stuk, eene Praeve eener Vertaling van de Verhandeling van plutarchus, over de wijze, op welke men van zijne vijanden nut kan trekken, hetwelk voorzeker den Nederduitschen kenner van zijne Levensbeschrijvingen welkom is, en, zeer goed vertaald, van ons niet anders dan deze melding behoeft, en der beoefeninge waardig is; gelijk ook, van dezelfde hand, soortgelijke Proeve uit de Verhandeling van denzelfden schrijver over het Bijgeloof, in het Xde stuk.
| |
| |
Van de voortreffelijke Lofrede op jeronimo de bosch behoeven wij niets te zeggen, daar dezelve gesteld en uitgesproken werd door Mr. d.j. van lennep, uit het Latijn verta ald is door c.w. westerbaen, en met tal- en belangrijke Aanteekeningen, door den bloedverwant en naamgenoot van den beroemden overledenen, is verrijkt. Het geheel is aan de nagedachtenis van den voortreffelijken Geleerde en achtingwaardigen Burger eene waardige hulde.
De onbekende steller van de bovengenoemde verhandeling over epicurus geeft ook nog, in het VIIIste stuk, eene kleine, maar lezenswaardige Verhandeling over de vereenigingen der Grieksche Gemeenebesten; onderzoekende, wat men omtrent staatkundige vereenigingen onder de (oude) Grieken kan vaststellen. Uit den aard van de vergaderingen der Amphictyonen en van het Achaisch verbond, in verband met eene beschouwing van de zeden, het karakter en de geschiedenis dezer volken, en uit de uitwerkselen, die de geschiedenis oplevert, tracht de schrijver het antwoord te vinden.
Een kort Overzigt van den loop der Grieksche Letterkunde te Alexandrië, door j. geel, is, alhoewel eeniglijk geschikt tot inleiding of voorberigt ter mededeeling eener proeve van het heldendicht van apollonius rhodius over den Argonauten-togt, eene welkome bijdrage, waarin de vaderlandsliefde, als de krachtigste spoorslag, aan welken wij de meesterstukken der oude letterkunde te danken hebben, wordt aangewezen. Zonder bewondering van den oorspronkelijken Dichter, en den Vertaler, zal men deze proeve niet lezen; en is zij te merkwaardiger en meer aandoenlijk, naarmate men haar beschouwt uit het hier gegevene standpunt, als eene der laatste spranken van het Grieksche genie, nabij het oogenblik van deszelfs gansche verdooving.
De redevoering van den Rector der Erasmische Schole te Rotterdam, Mr. w. terpstra, over den zeer grooten dienst, door desiderius erasmus aan de Jongelingen van zijnen leeftijd bewezen, door het schrijven van zijne gemeenzame Gesprekken, was de opneming in deze voortreffelijke verzameling van rijpe lettervruchten overwaardig; en wij kunnen den wensch niet terughouden, dat aan deze Colloquia van erasmus derzelver vroegere rang bij het schoolönderwijs mogt worden teruggegeven, waarvan wij tegen bijgeloof en zedeloosheid voortreffelijke hulp zouden verwachten; terwijl de, zoo iemand, bevoegde beoordeelaar ten dezen, de
| |
| |
Heer terpstra, genoegzame waarborg is, dat daardoor de echte kennis der Latijnsche taal vooral geene schade zou lijden.
De Med. Doct. j. banga, te Franeker, wijst, in eene korte verhandeling, den wederkeerigen invloed van de gezondheid des ligchaams en der ziele aan, in twee hoofddeelen, die het opschrift natuurlijk reeds opmerken doet, betoogende, hoe de gezondheid des ligchaams het beste middel tot deugdsbetrachting zij, en omgekeerd, hoe de deugd het beste middel is om gezond te leven. Moge deze verhandeling, in eene harer Departementsvergaderingen gelezen, de bijzondere aandacht der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen tot zich trekken, en welligt aanleiding geven tot eene, niet minder doelmatige, nadere wijziging harer tegenwoordige werkzaamheid, door welke zoo veel goeds werd gesticht ter beschaving van den geest!
De regtvaardiging van het gedrag der Hollandsche Geleerden omtrent joh. jac. reiske, door den Franekerschen Hoogleeraar ev. wassenbergh, geeft stellige overtuiging, daar zij de eigene bekentenis van reiske eenvoudig aanwijst, en kan niet anders dan onze verontwaardiging opwekken, welke naauwelijks door de betuiging van schulden leedgevoel van reiske genoegzaam gematigd wordt. Dit opstel heeft daarenboven waarde, ook daarom, dat hetzelve aangename herinneringen aan de geleerde en zedelijke voortreffelijkheid van ons dierbare namen oproept.
De twee laatste bladzijden in het VIIIste stuk, de Psalmen noemende, die meest geschikt voor de Jeugd zijn, en eene dergelijke aanwijzing nopens de Evangelische Gezangen (bij de Hervormden) belovende, hadden wij in een werk als de Mnemosyne niet verwacht.
Over ossian is het opschrift van een stukje, welks steller bijzondere zorg droeg, dat bij dezen titel geen woord werd bij- of afgedaan, ook zijn naam niet genoemd, noch ook de plaats, waar deze rede gehouden werd. Wij gunnen den man deze eigenheid! Iets over het volk en den persoon van den ouden Bard gaat vooraf; alsmede iets over zijnen leeftijd, de letterkundige geschiedenis, en eene aanwijzing van zijne overgeblevene werken. Voorts wordt zijn scheppend vermogen, zijne gave van te beschrijven en te schilderen, en eindelijk die van te roeren, aangewezen, en door welgekozene proeven uit zijne gedichten gestaafd.
| |
| |
De Dordrechtsche Predikant b.f. tydeman geeft eene beoordeelende Vergelijking van mozes en mahomed, in hunne Profetische vertooning; of in dat karakter, hetwelk zij beiden hebben aangenomen, als een noodzakelijk middel ter bereiking van hun oogmerk. Wij ontvangen hier een verhaal van beider vroegeren levensloop; voorts de aanwijzing van beider bedoeling (waar die van mozes voortreffelijk uitkomt); en een vertoog, dat beider doel berelkt is, door zich voor te doen als Profeet, - zonder 't welk ook het bereiken van hun doel niet gelukken kon. Eindelijk is dan, na aanwijzing, dat de een zich overtuigend bewees te zijn, die hij voorgaf, welk bewijs de ander schuldig bleef, het besluit, dat mahomed slechts in schijn een Godsgezant, maar inderdaad een hoogmoedig wereldbeheerscher was; mozes, integendeel, waarachtig Godsgezant, deugdzaam en groot; en dat beider geschiedenis intusschen bewijs is voor hunne overtuiging, dat, tot bloei van eenen staat, Godsdienst een noodzakelijk vereischte is. - Het in ons oog vlugtig bewerkt stuk geeft goede grondslagen en bouwstof voor meer uitvoerige beschouwing en strenger betoog.
De Proeve over den Willem Tell van schiller, eene voorlezing van Do. a. doijer, tz., geeft een treffend overzigt van den inhoud van dat meesterlijk Treur- of Tooneelspel, dat heerlijk tafereel van Zwitsersche zeden en Zwitsersche vrijheidsmin. De proeve doorloopt geheel het stuk, welks inhoud zij achtereenvolgend opgeeft; terwijl wij telkens worden stil gehouden, waar dit, zoo ter opheldering van het geheel, of ter ontvouwing van afzonderlijke schoonheden, eigenaardig verlangd wordt. Met eene en andere algemeene aanmerking, en de alleenspraak van tell, daar hij het gezegende schot op gessler zal doen, wordt deze voorlezing besloten.
Aan den Hoogleeraar adam simons hebben wij eene Herinnering aan het Tijdvak van frederik hendrik te danken; bijzonder met betrekking tot de Nederduitsche Poëzij, zegt het opschrift te regt; maar de roem des dierbaren vaderlands moest toch tevens vermeld worden, alware het eeniglijk ter aanwijzing, hoe de Dichter en de Poëzij zich door zoo veel gunstigs gevormd en veredeld hebben. Deze Herinnering is con amore gesteld.
Ik wil trachten, u den ganschen Homerus te doen kennen,
| |
| |
nem te leeren kennen in zijnen geest, u in zijne wereld over te brengen, en u met hem te doen gevoelen en denken, zegt de Heer c. pruys van der hoeven, in een Iets over homerus, als Zanger van den Heldentijd der Grieken; en deze zijne poging heeft hij op het gelukkigst uitgevoerd, zoodat niemand hem niet toestemt, als hij aan het einde zegt: Ik trachtte u homerus in zijnen geest, door zichzelven te leeren kennen, en u over te brengen in de dichterlijke wereld, bij het onbeschaafd, eenvoudig geslacht, waarvan hij gezongen heeft. Wij gevoelden inderdaad hier geheel den eenvoudigen kinderzin van den goeden Zanger, en tevens, dat, nadat wij den Homerus, en veel, en daaronder veel voortreffelijks, over homerus, gelezen hebben, dit onderwerp niet is uitgeput.
De bekende prijsvraag van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, om het al spoedig vergeten van hetgeen op de scholen geleerd was door den gemeenen man te verhoeden, gaf aanleiding tot het hier plaatsen van Fragmenten of brokstukken van eene mislukte prijsverhandeling, waarin de verzamelaars der Mnemosyne veel nog vonden, huns inziens, den druk, de lezing en behartiging waardig. Het oordeel van deze Geleerden moge bij de leden van gezegde Maatschappij dan ook eene aanbeveling zijn!
Prof. j. clarisse geeft eenige losse Gedachten over Vrouwelijke Verstandsoefening, in welke hij der Dames behoorlijk regt doet, en haar tevens zoodanige wenken of lessen geeft, die wij vertrouwen, dat het geletterde gedeelte der sekse in Nederland wel zal willen behartigen. Dit stukje is leerzaam en zeer onderhoudend.
Eindelijk, en hiermede hebben wij dan het prozaïsch gedeelte dezer vier stukken der Mnemosyne, zoo wij wèl zien, aangewezen, Prof. g.j. van der boon mesch deelt ons nog zijn belangrijk Iets mede over de Lotgevallen van den Landbouw, als Wetenschap beschouwd. Het is een lezenswaardig iets, en versterkt den wensch bij ons, dat de leerstoelen voor de Landhuishoudkunde, nu ook in ons vaderland opgerigt, aanleiding zullen geven, dat de wetenschappelijke kennis ten dezen meer algemeen gewaardeerd, en de ondervindingen der vorige en der tegenwoordige eeuw voor de nakomelingschap op de beste wijze bewaard worden.
De Dichtstukken in deze verzameling verdienden uitvoeriger melding, dan wij aan dezelve thans kunnen verleenen,
| |
| |
daar ons verslag van het proza-gedeelte zoo uitvoerig werd. Maar wat behoeven wij hier veel te zeggen? De namen van bilderdijk en zijne Gade, j.l. nierstrasz, j.m. kemper, jacob van dam, i. da costa, a. boxman, enz. zijn aanbeveling genoeg, en de daarbij gevoegde grootere of kleinere dichtstukken, met of zonder naamteekening, zijn dit gezelschap veelal niet onwaardig. Met genoegen zal men vooral den 2den en 3den zang van rodrigo de Goth, van Mevr. bilderdijk, en het Nachtfeest van Venus, door Mr. boxman, hier aantreffen. Ook trok bijzonder onze aandacht de Togt uit Babel, door Mr. da costa; en met aandoening vonden wij eenen Bruiloftszang en eene Elegie van wijlen j.w. van sonsbeeck, in wien het vaderland zoo wel eenen waardigen Staatsman als voortreffelijken Dichter te vroeg heeft verloren.
Hoezeer wij vermoeid de pen nederleggen, daar ons, voor een zoo kort bestek, te veel in ééns ter beoordeeling, die weinig meer dan aanmelding worden kon, toekwam, verlangen wij echter reeds weder naar een volgend deel. |
|