Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
Hij gaat over, in eene eerste Afdeeling, tot de mededeeling van de Geschiedenis der Oogöntstekings-Epidemie in Mainz, van bl. 9-41. Hij betoogt hier, hoe dezelve door aansteking is overgebragt; waaruit derhalve veel kan worden afgeleid ten voordeele der beslissing, of deze ziekte aanstekende zij, dan niet; hetwelk mede nog wordt bestreden; ofschoon er bijna geen twijfel meer schijnt te zijn voor hen, die ondervonden hebben, hoe groot het aanstekend vermogen dezer ziekte is. Hoezeer het meeste hier betrekking heeft tot het plaatselijke van het tooneel zijner werkzaamheden, het verdient de oplettende nalezing. Wij gewagen slechts van het zonderling verschijnsel, dat, terwijl de Pruisen in Mainz zoo zeer door de Oogziekte werden geteisterd, de Oostenrijkers geheel verschoond bleven. Voldoende redenen worden er door rust opgegeven. Men wete, dat, door een staatkundig verdrag, de vesting eene gemengde bezetting heeft van Pruissische en Oostenrijksche soldaten. In de tweede Afdeeling gaat de Schrijver tot de beschrijving der ziekte over, bl. 41-221. Vooraf gaan de verschijnsels, waaruit de diagnosis wordt opgemaakt;Ga naar voetnoot(*) al hetwelk niet wel voor een uittreksel vatbaar is. Gekomen tot de zitplaats der ziekte, wordt het belangrijk vraagstuk behandeld, of die Geneesheeren het regte spoor ingeslagen hebben, welke beweren, dat deze Oogziekte niet besmettelijk zij.Ga naar voetnoot(†) Derzulken gevoelens worden wederlegd, en het tegendeel bewezen door voorbeelden, in het Pruissische leger voorgekomen, en door andere, in de legers van Zweden, Engeland, Italië en de Nederlanden waargenomen. Er is een tijd geweest, dat ook | |
[pagina 237]
| |
vele der Pruissische Artsen tegenstanders waren van het gevoelen, dat deze Oogziekte besmettelijk is. Of er in het Nederlandsche leger wel zoo vele zijn, als de Officier van Gezondheid der 2de klasse, Dr. ponta, beweert, (de Ophthalmitide inter Milites exercitus Belgici grassante etc.) houden wij voor eene gewaagde stelling, die wij voor zijne rekening laten. De voorschriften, door het Departement van Oorlog met het Geneeskundig Opperhoofd van den Militairen Dienst gegeven, schijnen van andere gevoelens te getuigen, welke ook zeker die der meerderheid zijn. De behandeling van dit twistgeding geeft nu den Hoogleeraar rust aanleiding, om over den oorsprong dezer ziekte uit te weiden. Dit, het geschiedkundige gedeelte, is zeer belangrijk en met vele kennis van zaken bewerkt, en de Schrijver is als overtuigd, dat zij uit Egypte afkomstig is. Veel pleit daarvoor: en, zoo de waarschijnlijkheid iets kan afdoen, is er bijna geen twijfel aan, of de togt naar Egypte heeft Europa dit euvel aangebragt. Spreekt men over de mogelijkheid, men denke aan de gevolgen der vroegere kruistogten; en wanneer was er één, die niet door eenen nasleep van onheilen gekenschetst werd? Voor de gevoelens van rust pleit ook de uitspraak van Sir william adams, die haar echter van Aziatischen oorsprong houdt. Ook omodei koestert zulke gevoelens. Dat larreyGa naar voetnoot(*) van andere gedachten is, doet niets ter zake. Met belangstelling wordt een werk van Professor gräfe, te Berlijn, te gemoet gezien, uit wiens briefwisseling met de genoemde Geleerden deze bijzonderheden | |
[pagina 238]
| |
ontleend zijn. Dat zij in Frankrijk geen zoo zeldzaam verschijnsel is, hiertegen getuigt kluyskens en ph. von alther, in zijne beschrijving der Epidemie, aan den Neder-Rijn waargenomen. Dit zij genoeg! Ook hier verdient de Schrijver met oplettendheid te worden nagegaan; al hetwelk hij behandelt in de algemeene beschouwingen van de wijze, hoe het contagium werkt, bl. 119 en verv. het eerste deel der actiologia, wier tweede deel is de ontwikkeling der dispositie, bl. 148. Dit tweede deel behelst belangrijke waarnemingen, omtrent hetgeen van eenen nadeeligen invloed kan worden, ter voortbrenging van dit ongemak bij den soldaat. Het is zeer genoegelijk, hier de grootste overeenstemming te vinden met hetgeen, ook bij onze legers, is aangewezen, ter vermijding van dit kwaad, in onderscheidene Circulaires, door het Departement van Oorlog uitgegeven. Tegen hen, die in de verordening omtrent de kleeding hunne grillen willen mengen, is, uit een warm hart, door rust een woord op zijn pas geschreven. Over het nadeelige handelende van het te sterke toehalen der kleedingsstukken, of het te naauw maken derzelven, zegt hij: ‘Dit is te meer te beklagen, als buitendien grootendeels voor eene doelmatige warme, tegen den invloed des weders behoorlijk beschuttende kleeding der soldaten zoo ongemeen goed, en meer als ooit is gezorgd geworden, en alle deze op de gezondheid zoo nadeelig werkende krachten, onverminderd de wettige voorschriften, en zonder aanmerking op het sierlijke des uiterlijken vorms, zoo ligt konden vermijd worden; ja het zelfs met de herhaalde hoogere en allerhoogste bevelen volstrekt strijdig is, de gezondheid van de burgers des staats op deze wijze te ondermijnen.’ (bl. 156.) Eere zij den man, die zóó voor het algemeen welzijn spreekt! Dat zijne stem niet die des roependen in de woestijn moge zijn! Van de oorzaken komt hij tot de voorzegging, welke zich hier, zoo als elders, naar den graad der ziekte rigt; bij groote hevigheid is zij altijd moeijelijk, en blijft de uitkomst twijfelachtig. | |
[pagina 239]
| |
Eindelijk komt de Schrijver (bl. 174) tot de behandeling der ziekte. Van eenen zoo verlichten Geneesheer laat zich billijk verwachten, dat hij zich niet alleen bepale bij hetgeen er moet gedaan worden ter wegneming van de ziekte, naar ook vooral zijne aandacht late gaan over al wat tot voorbehoeding kan strekken. Van dit gewigtig punt begint ook dit gedeelte; en, hoe moeijelijk het ook zijn moge, de uitkomst heeft geleerd, wat er kan gedaan worden, indien men slechts wil, en de zaak behoorlijk aangevat worde. Het is niet mogelijk, den Schrijver hier in elke bijzonderheid der behandeling te volgen, noch met hem alle aangewende middelen kritisch te overwegen; dit blijve voor dien lezer overgelaten, wien het om naauwkeurig onderrigt te doen is. Deze Verhandeling behelst zeer veel, dat ook op de Oogziekten over het algemeen toepasselijk is. De weetgierige, gesteld op de uitbreiding zijner kundigheden, ga dan ook verder, en blijve niet bij ons beoordeelend verslag staan! Wij bepalen ons bij de opgave van twee der belangrijkste geneesmiddelen, met welke de ondervinding der meeste waarnemers ook overeenkomt; het zijn: bloedöntlastingen en kwikpurgatiën. Kan men van eenig middel hulp verwachten, bij het wezenlijk bestaan dezer ziekte, het zal van deze beide zijn. Met ruime bloedöntlastingen begonnen, zette men de behandeling onder het gebruik der gezegde purgatiën voort, en bezige niet vóór het einde der ziekte versterkende middelen, die ook dàn nog met voorzigtigheid behooren toegediend te worden. Waar het noodig is, dat er anders worde gehandeld, zal de wetenschappelijk gevormde Arts zulks spoedig ontdekken. Over de uitwendige middelen is de oordeelvelling te onbepaald en te uitgebreid, om daarvan iets over te nemen. Van meer gewigt is des Schrijvers vermaning, dat de aangewezene middelen niet ruw of empirisch mogen aangewend worden, maar afzonderlijk, naar de aanwezige aanwijzingen. Dit kan niet genoeg behartigd worden. Recensent heeft de kracht van dit gezegde volkomen bewaarheid gevonden bij de behandeling van eene zeer lang- | |
[pagina 240]
| |
durige en hardnekkige Oogziekte, waar de uitkomst langen tijd zeer nagchelijk stond. Alleen door de opvolging dezer kon hij zijnen moed levendig houden en het vertrouwen bewaren. En bij de gelukkige te boven koming is hem niets aangenamer dan de gedachte, steeds naar aanwijzing te hebben gehandeld. De voorschriften bl. 221-231 zijn zeer doelmatig, en zullen doorgaans voldoende zijn. Zoo verre over het werk van rust. De Hoogleeraar van der breggen, om het geheel vollediger te maken, levert, als bijvoegsel, iets over de etterende Oogontsteking onder de Britsche Armee, door john vetch. Ook dit stuk is eener doorloopende beoordeeling wel waardig; maar wij zijn reeds te uitvoerig geworden, om van meer dan den titel te gewagen. Wij vinden mogelijk eerlang gelegenheid, nog eens tot deze stoffe terug te keeren. Wij voegen hier nog slechts bij, opgave der andere bijvoegsels; als: waarnemingen van Dr. reusinger, sprengel en büttner, ontleend uit het Magazin für die gesammte Heilkunde von rust, in welk belangrijk tijdschrift men nog meerdere bijdragen zal vinden. Bij de later uitgekomene werken over deze Oogziekte, bl. 346, kan men nog voegen eene Verhandeling over deze Oogziekte, welke in het Werkhuis te Brauweiler heeft geheerscht, waargenomen en beschreven door ph. von walther, in deszelfs Journal der Heilkunde, en een stukje van minder belang, uitgegeven door dellamare, Chirurgijn-Majoor bij de 3de Afdeeling Nederlandsche Infanterie. |
|