vens eene hulde aan ons Vaderland, eenen edelen naijver verwekke, om die heldengrootheid te bezitten, die in het kunnen, het willen en het durven, van hetgene goed en edel is, bestaat.
De Secretaris van het Departement, dat te regt de nagedachtenis van naerebout vereeuwigd heeft, vermeldt, in het Voorberigt, de bronnen, die den Redenaar gediend hebben, om de geschiedenis van dien Zeeloods behoorlijk mede te deelen; en de ophelderende Aanteekeningen, 35 in getal, waarvan de 34ste zes Lofdichten, sommige ook elders geplaatst, behelst, zijn, ter juiste bevatting van het een en ander, belangrijk genoeg.
De onpartijdige vriend der waarheid vergelijke, echter, met deze Lofrede, de, in ons Mengelwerk voor November 1820, bl. 737 ezv., geplaatste Voorlezing, in welke de Heer de kanter, phil. z., een voornaam deel van de eere der redding van het schip Zuiderburg aan koenraad cornelisse toekent; waarop hem de Heer van den bosch, Lid van het Goessche Departement, in ons Mengelwerk voor Junij dezes jaars, No. VII, bl. 308 ezv., heeft geantwoord, en de kanter weder hem (zie aldaar Augustus 1821, No. X, bl. 469) zijne aanmerkingen gemaakt heeft. Wij ontveinzen niet, te wenschen, dat of de Steller dezer Lofrede, of een ander, bijzonder het gestelde, bl. 6, aangaande het overzijde zeilen van het fregat Brunswijk, en, bl. 18, aangaande het ontwijken van Engelsche schepen, tegen de daarop gemaakte aanmerkingen bij de kanter mogt willen verdedigen, of anders verbeteren, waartoe ons Mengelwerk voor zijne bescheidenheid openstaat. In het rijk der letteren moet waarheid en vrijheid heerschen. Intusschen, elk hebbe eer, die den verdienden roem onzer Landgenooten verheft en vereeuwigt, en alzoo ook deze Lofredenaar, dien wij voor zijn werk opregtelijk danken.