| |
| |
| |
Beschrijving van de geaardheid, de zeden en de gewoonten van het Indische Volk, enz. Door den Abt. J.A. Dubois. III Deelen.
(Tweede Verslag.)
De vrouwen bestaan, naar 't begrip der Hindo's, enkel ten nutte en tot vermaak der mannen; worden voor onbekwaam ter geestöntwikkeling gehouden, dus ook in de opvoeding volstrekt verwaarloosd. Naaiwerk is haar onbekend, ook het breijen; maar allen zijn bedreven in het katoenspinnen. De vóór hare huwbaarheid getrouwde vrouw leeft in haar ouders huis, tot dat zij in dien staat komt. De schoonmoeders behandelen de schoondochters als gekochte slavinnen. De vrouwen zijn zoo aan strengheid gewoon, dat zij haren vriendelijken en gemeenzamen man zouden verachten. [Wat is het toch wijs en weldadig, dat de mensch aan alles gewoon raakt!] De Schrijver heeft eene vrouw woedend tegen haren man gezien, omdat hij haar op eenen minnelijken toon had toegesproken. ‘Zijn gedrag - zeide zij - overdekt mij met schaamte, en ik durf mijn hoofd niet meer opligten. Zulk eene manier van doen is nooit onder ons gezien. Is hij een Paranguay (een scheldwoord, waarmede zij Europeanen aanduiden) geworden; en denkt hij, dat ik een vrouwmensch van die caste ben?’ Maar in het openbaar genieten de vrouwen de grootste achting. Het gelukkigste lot van eene Indiaansche, inzonderheid Brahmansche vrouw is, dat zij staande haar huwelijk sterft. De boeken der Brahmanen noemen dit eene belooning voor goede daden. De droefheid van eene vrouw bij den dood haars mans is zeer aftobbend en louter ceremonieel. Eene weduwe, voornamelijk zonder kinderen, is ten uiterste veracht. Zouden onze vrouwen ook lust hebben aan de volgende voorschriften, die wij, als voorbeeld uit meer, toch even moeten vermelden? ‘Eene vrouw heeft geenen anderen God op aarde, dan haren man. Hij moge mismaakt [met één woord: al wat leelijk is] zijn: nooit zal zijne vrouw hem anders dan als haren God aanmerken. Lacht haar man, dan behoort zij ook te lagchen;
weent hij, dan weene zij mede. Zij zal zich van alle voedsel onthouden, dat haren man niet smaakt. Als hij spreekt, moet zij stil wezen, en naar niets anders luisteren. Als hij zingt, moet zij in verrukking wezen. Als
| |
| |
hij danst, ziet zij hem met genoegen aan. Als hij van wetenschappen spreekt, is zij vol verwondering. Haar man moge al eens in drift zijn, haar zelfs onverdiend slaan; in geen geval zal zij weeromspreken, dan om hem door zachtzinnige woorden tot bedaren te brengen.’ Hiermede zullen onze Dames wel hare bekomst hebben! - Karakteristiek, echter, is, dat, daar de regels voor de vrouwen bij sommige stammen nog strenger zijn, waar de vrouw niet tegen hare schoonmoeder mag spreken, zij echter teekens weet te maken, zoo vol uitdrukking, dat er de oude razend om wordt. - Het vrijwillig verbranden van zichzelve, der weduwen met het lijk van haren man, is niet meer zoo algemeen of menigvuldig als in vroegere tijden. Maar toch 30,000 slagtoffers, jaarlijks, is ontzettend. Roemzucht en het ongelukkig lot der weduwe bewegen deze tot die opoffering; maar toch velen bedanken er voor, b.v. de vrouwen der Brahmanen; schoon deze laatsten de zaak bij de andere casten bevorderen, en de ijsselijke plegtigheden besturen.
Een Brahman, geenen zoon hebbende, is verpligt eenen aan te nemen, dat met vele plegtigheden geschiedt. - De bezorger der begrafenis erft schaden en baten. Vrouwen en dochters erven nimmer; maar de erfgenamen moeten haar onderhouden.
De Brahmanen zijn de oude bewaarders der wetenschappen; maar de tegenwoordigen zijn niet gevorderd. - Het scheen den Hindo's voormaals onmogelijk, anders dan in dichtmaat te schrijven. - De briefstijl aan meerderen is overladen met gezwollene pligtplegingen.
De schrijfkunst moet zeer oud zijn in Indië. Papier is niet onbekend; gemeenlijk, echter, schrijft men op palmbladen, en zulks met eene ijzeren pin, enz. Op papier schrijft men met een riet, calam geheeten. De palmbladen worden opgeregen en tusschen twee plankjes gebonden.
Onder de menigvuldige plegtigheden bij de lijkstaatsie van eenen Brahman verdient die opmerking, dat de leidsman der begrafenis aan elke opening van het ligchaam zijnen mond moet zetten.
De derde orde der Brahmanen is die van Vanaprastha, of woestijnbewoners. De Schrijver gelooft, dat zij niet meer bestaat. Zij waren de oudste Brahmanen, en hoog geëerd; maar hunne leerstellingen zijn bedorven geraakt. Hoogstwaarschijnlijk is een der kleinzonen van noach haar grondlegger
| |
| |
geweest; en zijn het deze Brahmanen, tot welken pythagoras, lykurgus en alexander gingen, om te leeren. Van de fabelachtige reuzen, vijanden der Vanaprastha's, gewaagt de Schrijver alleen daarom, dewijl zij genomen schijnen uit hetgeen wij in de Schrift aangaande de reuzen en Enakim vinden. De Vanaprastha's hebben zeer zuivere denkbeelden van de Godheid verkregen, waarschijnlijk meest regtstreeks van de Patriarchen. Naderhand is de verbastering tot Veelgoderij ontstaan. Voorts zijn er verscheidene stelsels onder de Brahmanen; ook zeer egoïstische, en die wij in latere stelsels en meeningen kunnen wedervinden. De kluizenaarswijsgeer (Vanaprastha) rekende zich door zijne afzondering tot eenen God gelouterd, en was dus niet weinig trotsch. Hunne leer leidde natuurlijk tot dweeperij en onnatuurlijk voorgeven van ongevoeligheid. Sterrekunde en tooverkunst waren de twee wetenschappen, waarop de kluizenaars zich toelegden.
Het begin van het ware tijdperk der Hindo's moet tot zeer digt bij den algemeenen vloed klimmen; want in de Bhagavata wordt deze gebeurtenis, na mozes, duidelijker beschreven dan elders; en in de 7 boetelingen, met manu behouden in een schip, waarvan vischnoe zelf de loods was, en die de stamvaders der tegenwoordige Brahmanen zijn, worden ligt noach met de zijnen herkend.
De Sannyasi-Brahman is de verhevenste. Eene enkele geboorte hiervan - zeggen de Hindosche boeken - levert meer verdienstelijks op, dan tienduizend geboorten bij eene andere wijze van leven zouden kunnen doen. Hij is ook van alle betrekkingen volstrekt afgesneden. - Over de leer der bespiegeling bij de Hindo's zouden zich onze Mystieken enz. niet behoeven te schamen; doch later is ook zij verbasterd: vandaar louter ongerijmdheden ter boetedoening.
De derde afdeeling van het werk handelt over den Godsdienst der Brahmanen. Brahma, vischnoe en siva zijn de drie magten: Schepping, Bewaring en Afbreking. Zij heeten Trimurti, en de Hindosche boeken zijn vol afschuwelijke vertellingen van dezelve. De leer was eerst wel goed, maar geraakte naderhand ook door verzinnelijking ontaard. Het zijn de hoofdstoffen, die vereerd worden. Er zijn vele algemeene feesten bij de Hindo's in zwang; onder allen één, waarop esk aan de werktuigen zijner kostwinning offers brengt. Geen land in de wereld is en misschien, waar
| |
| |
de tempels zoo menigvuldig zijn s in Indië, en, door de ligtgeloovigheid des volks, beter beantwoorden aan de oogmerken der stichters van de valsche Godsdiensten. [Telkens, waar het te pas komt, toont de Schrijver gelijkvormigheden met den Godsdienst der Aartsvaderen in den Bijbel aan, zoo de oudheid van den Indischen eerdienst aanduidende.] De bij de tempels dansende meisjes (het publiek noemt ze plomp weg hoeren; en dit zijn zij ook van alle man, zonder schande voor haar of hare familie) zijn de eenigste vrouwen, die mogen leeren lezen, zingen en dansen. Ontzettend zijn de ontuchtigheden, die godsdienstiglijk (mogen wij dit woord gebruiken) bedreven worden. [Dat de menschelijke Rede, aan zichzelve overgelaten, tot zulke afdwalingen vervallen kan, betwisten wij den schrijver; maar stemmen toe, dat zij den mensch begeeft: dit is niet eenerlei.] Ook ontbreekt het geenszins aan zelfpijnigingen, om geloften te voldoen, of ter boete. [Bij het lezen van dezelve kwam, gelijk wel eens meer, bij ons de gedachte op: hoe! wanneer de mensch eens een honderdste gedeelte der zelfverloochening, hem elders door het bijgeloof afgeperst, aan de ware deugd besteedde?] Bij den tempel van Tirupati wordt een feest gevierd, op hetwelk vrouwen voor den God geschaakt worden. In den tempel van Jagannath wordt alle onderscheid van sekte vergeten. Voor 't overige is de Hindostansche eerdienst de schaamteloosste en onbetamelijkste van de wereld; want de verbeeldingskracht van het Indische volk kan alleen in werking gebragt worden door hetgeen gedrogtelijk is. Dit wetende, hebben de Brahmanen den eerdienst bedorven. [De Schrijver vermeldt den weinigen voortgang, welken de Christelijke Godsdienst onder de Hindo's konde hebben, en gehad heeft. De Vertaler gelooft de berigten der Zendelinggenootschappen meer, dan den
man, die midden onder dat volk leeft en vandaar schreef. De grond van dien weinigen voortgang stelt de Schrijver voornamelijk mede in het onwaardig gedrag der door Indië verspreide Christenen, die, wèl te weten, in Christelijke landen geboren zijn.]
De Indiërs rekenen niet minder dan driehonderd-en-dertig millioenen Goden! Het is natuurlijk op te maken, dat het zulk een geloof niet aan fabelen ontbreekt; en deze zijn meest van de allerontuchtigste soort. [Merkwaardig is, dat brahma, de hoogste God, Schepper, Onderhouder van alle dingen, noch tempel, noch eenigen dienst hoegenaamd,
| |
| |
heeft. Zou de reden hiervan ook, oorspronkelijk, liggen in de overtuiging: Hij woont niet in tempelen, enz.?] De Hindo's bewijzen eer, bijna, aan al wat leeft; ook aan kwade Geesten.
De Pariah's zijn de slaven der andere stammen, en uitermate veracht, inzonderheid in het zuiden des Schierëilands. Pariah's alleen kunnen dienstboden der Europeërs zijn; weder eene reden tot verfoeijing van dezen. - Nog verachter dan de Pariah's zijn de Palli's, Pulia's en Chakili's, of schoenmakers. - De schoone kunsten worden zeer laag geschat. - Moorsche Regerin ontvangen van de dieven eene zekere belasting voor de itoefening van hun handwerk. - Er zijn in 't algemeen in Indië vele afgescheidene casten, die allen zeer veracht zijn.
De leer der zielsverhuizing heeft pythagoras van de Indiërs ontvangen, maar niet deze van hem. De Hindo's stellen geene eeuwige straffen. Het paradijs van brahama heet: de wereld der waarheid. Na genoegzame zuiveringen, door vele nieuwe geboorten, wordt de ziel vereenigd met parabrahma, den oneindigen Geest. Deze gelukzaligheid noemen de Hindo's: de verlossing. - Menschenöffers zijn ook bij de Indiërs.
Wat aangaat de burgerlijke en lijfstraffelijke regtspleging, de Hindo's laten hunne vrienden, of de hoofden der caste, of van alle casten des distrikts, de zaken in geschil beslissen. Er is geen wetboek, ja geene schaduw van openbaar regt. De ontvanger der belastingen is de éénige magistraatspersoon in elk distrikt. Van schuldvorderingen gaat drie vierde in den zak van den regter. Met het verkrijgen van regt ziet het er in 't algemeen slecht uit. Alle onroerende goederen behooren aan den Vorst. Weinig geeft men hier om den eed, vooral bij de Brahmanen; maar de vuurproef en dergelijke zijn in gebruik. In elk kanton heeft men eenen pachter der overtredingen. Door gebrek aan regt worden de misdaden aangemoedigd; terwijl de doodstraf gespaard blijft voor ingebeeld schuldigen. Een Pariah werd gedood, omdat hij eenen gewijden stier, die de velden verwoestte, had omgebragt. Voor 't overige zijn de lijfstraffen barbaarsch, die echter meest gebruikt worden als pijnigingen om geld af te zetten.
De bijzondere smaak der Hindo's voor de dichtkunde heeft vele fabelen doen ontstaan, die in omloop zijn; en in hunne boeken worden goede, leerzame zedekundige vertellingen aan- | |
| |
getroffen. [Die echter, welke de Schrijver ten voorbeelde bijbrengt, komt ons voor niet gelukkig gekozen.] Zij hebben ook eene, in eene regelmatige orde geschikte, verzameling van fabelen. Waarschijnlijk heeft esopus uit deze bron geput.
Wat het krijgswezen aangaat, daar het land overal het erfdeel van den sterksten is geworden, is het wapendragen algemeen. Na de Brahmanen genieten de krijgslieden de grootste voorregten. Het beroep der wapenen is bij de Hindo's oud, en met een goed gevolg beoefend. Een Hindoosch leger bestaat uit vierderlei wapen: elefanten, wagens, ruiterij, en voetvolk; hetgeen de Indiërs kenschetst als uitvinders van het schaakspel, door hen, gelijk hun leger, het leger van vier wapenrustingen genaamd.
Een aanhangsel geeft bescheid van de sekte der Jaino's, en hetgeen hen voornamelijk van de Brahmanen onderscheidt. Dan, ons berigt reeds langer geworden zijnde dan ons bestek eigenlijk gedoogt, kunnen wij hierbij niet vertoeven; vertrouwende den lezer genoegzaam te hebben ingelicht, aangaande het belangrijke van den inhoud dezes werks. |
|