Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Kasteelen in Zwitserland, of oude Overleveringen uit den Riddertijd, door Mevr. De Montolieu. Uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1820. In gr. 8vo. 260 Bl. f 2-16-:De gemeene man leest deze soort van geschriften niet, en, sinds wij hier te lande de eer hadden eener personele nadere kennismaking (de vroegere was vergeten!) met het Fransche volkje, behoort waarschijnlijk de Fransche taal niet meer tot een der eerste vereischten van eene beschaafde opvoeding bij den deftigen burgerstand! Deze verandering ware in ons belang en prijsselijk, meenen wij. Dan, of dezelve werkelijk reeds besta, is ons echter nog twijfelachtig. De vertaler en uitgever schijnen voor het minst op eenen goeden aftrek van dezen hunnen uit het Fransch vertaalden arbeid te rekenen. Als dan maar het uit het Fransch op den titel geen nadeel doet; want het is inderdaad meer het Fransch produkt, dan eigenlijk de Fransche taal, hetwelk den regtgeaarden, door ondervinding wijs gewordenen, Nederlander doet huiveren. Wij verklaren inmiddels, en dit moge (in zoo verre men op onze goedkeuring eenigen prijs stelt) vertalers en uitgevers ter waarschuwing zijn, dat wij bij hetgene uit Frankrijk komt meer angstvallig toezien, en het latet anguis in herba ons als 't ware onwillekeurig wordt ingefluisterd, als wij zoodanig boek ontvangen. In meer dan één opzigt letten wij daarom op ieder uit het Fransch vertaald geschrift; en, daar zoodanige angstvalligheid ons lastig is, hopen wij, dat | |
[pagina 177]
| |
meer nog een genoegzame voorraad van goede oorsponkelijke Noord-Nederlandsche geschriften, ook in het vak der Romans, dan de ijver van boekdrukkers en vertalers, onze beschaafde jonge lieden overtuigen zal, dat, om hunne ledige uren aangenaam door te brengen, en hun verstand en hart te beschaven, he aanleeren der Fransche taal juist geene volstrekte behoefte is. Uit een wetenschappelijk oogpunt laten wij het aanleeren van het Fransch even zeer, maar vooral niet meer dan van iedere andere taal, nogtans gelden. - De Lezer verschoone dezen, misschien nog wat te voorbarigen, uitval! Recensent heeft wel iets van cato, die daar, waar het te pas kwam, en ook al kwam het zoo zeer niet te pas, zijn gevoelen omtrent Carthago moeijelijk terughouden kon.Ga naar voetnoot(*) Wat deze Kasteelen betreft, men kan dezelve aan de hand van Mevr. de montolieu veilig bezoeken; wij hebben dezelve gelezen met een nog al scherpziend oog, en zagen niets, dat de zedigheid blozen doet; wij vonden het voorberigt bevestigd, hetwelk zegt: De geest der voormalige Zwitsersche tijden is hier zoo wèl bewaard, de karakters zijn zoo overeenkomstig met den aard van dat vrijheidlievende heldenvolk geschetst, dat men zich werkelijk in die dagen verplaatst, en met de personen waant te verkeeren, welke de Schrijfster met zooveel kracht ten tooneele voert. Ook hebben wij op de taal en den stijl des Vertalers niets te berispen. De Plaat tegenover den titel (het Kasteel van Hallwijl afbeeldende) is aardig genoeg. De Kasteelen, of Verhalen, zijn vier in getal, en zijn alle uit den ouden Riddertijd, welken onze Dames hier zeker niet leeren terugwenschen. Liefde en trouwen is, gelijk van zelve spreekt, de schering en inslag. Wij mogen het lijden; zoo blijft de wereld in stand; en het zij verre van ons, dat wij de liefde en het huwelijk wilden tegenwerken. Hadden de Franschen ons nooit iets anders dan deugdzame liefde en het wettig huwelijk te eeren geleerd! - Wij beloven der jeugd, bij de lezing van deze fraaije verdichtselen, vermaak. Bevallen dezelve, zoo zal een soortgelijk viertal nog volgen. |
|