Ware het niet te breedvoerig, wij zouden het, als een staal van den onopgesmukten, maar eenvoudig krachtigen schrijftrant van hoekstra, bijbrengen. Om dezelfde reden moeten wij ook andere proeven laten liggen, en ons bepalen tot het volgende:
‘Van Lydda vertrok Petrus naar Joppe. En hier verrigtte hij nog grooter wonder.
Klaartje. Ik houd daarom zoo veel van Petrus, omdat hij zoo vele wonderen deed.
Grootvader. Zulke wonderen waren in die dagen noodzakelijk, zou het Christendom tot stand komen. Maar indien wij anders weinig belang in de dingen stellen, of er moet zoo iets gebeuren, is het verkeerd. Gij herinnert u nog wel uit de geschiedenis van jezus, hoe deze niet hebben wilde, dat de menschen alleen uit nieuwsgierigheid, om wonderen te zien, Hem naliepen. Dat noemde Hij de spijze, die vergaat; maar de spijze, die blijft in eeuwigheid, was zijne Goddelijke leer. En bij de wonderen der Apostelen moeten wij ook wel in het oog houden, dat ze geschiedden tot bevestiging van die leer.
Te Joppe woonde eene Discipelinne, met name Tabitha Doreas, eene zeer brave, liefdadige vrouw, die heel veel goed aan de armen deed. Deze werd ziek en stierf. Het verlies van zulk eene edele weldoenster werd ongetwijfeld algemeen betreurd. Het gerucht van Petrus wonderdoende magt had zich reeds te Joppe (niet ver van Lydda gelegen) verspreid. Nadat men het lijk reeds had afgelegd,(?) liet men Petrus door twee afgezondene boden verzoeken tot de overkomst, of het ware, dat hij ook, gelijk eertijds zijn Meester, eene doode kon opwekken. Petrus bewilligde terstond in hun verzoek. Te Joppe in het sterfhuis gekomen, bragt men hem in de lijkkamer. En hier was hij getuige van een waarlijk zeer aandoenlijk tooneel. Vele weduwvrouwen, waarschijnlijk arme weduwen, die van de overledene ondersteund waren, stonden schreijende bij hem. Allen roemden al snikkende om strijd het liefdewerk der afgestorvene. “Zie hier (zeide de eene) den rok, dien zij mij gemaakt heeft. Dit geheele kleed, (eene andere) dat ik aan heb, is haar werk. O! die dierbare! hoe veel hebben wij aan haar verloren!”
Klaartje. Ik kon wel met die arme menschen schreijen.
Grootvader. Zoo, mijne kinderen! worden goede men-