Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
chus is in het algemeen meer bekend wegens hun deerlijk uiteinde, dan wegens hunne onbaatzuchtige pogingen, om meer gelijkheid in den Romeinschen staat daar te stellen, en de vrijheid der burgeren tegen de onderdrukking der grooten te verdedigen. Het is, alsof het gezegde van juve nalis: Quis tulerit Gracchos de seditione querentes? ieder, op het hooren noemen dier mannen, voor de aandacht zweeft; ja, er zijn onder de staatkundigen lieden geweest, en ze zullen er zeker nog zijn, die de gracchi gelijk stellen met eenen marat, robespierre en andere gedrogten der Fransche Anarchie. Dat die staatkundigen meer ijver dan historische kennis verraden, is niet twijfelachtig; en wij vermanen dezulken en allen, wien het aangenaam is een allerbelangrijkst tijdvak der Romeinsche Geschiedenis naauwkeurig te leeren kennen, dit voortreffelijk werkje van heeren te lezen. De naam van dezen man is in het vak der geschiedenis zoo groot, dat wij niets middelmatigs van hem verwachten. En ook zijn wij, hoe gespannen onze verwachting ook moge geweest zijn, in dit stukje te dien aanzien niet teleurgesteld geworden. Een onpartijdig oordeel, helder inzien van oorzaken en gevolgen, eene juiste kennis der bronnen, en zoo wel verstand als geleerdheid om ze met elkander te vergelijken, zie daar wat den wijsgeerigen historiekenner, en heeren bijzonder, aanbeveelt. Daarom heeft de Heer van goor, een werkzaam, smaakvol en geleerd boekhandelaar, het publiek zeer verpligt, door het werkje van heeren niet slechts te vertalen, maar ook met eenige aanmerkingen te versieren. Deze aanmerkingen strekken deels tot nadere opheldering van het door den Duitscher gestelde, deels tot eenige teregtwijzing, en doen ons eenen oordeelkundigen en belezenen man kennen. - Een paar kleinigheden zijn ons onder het lezen van dit schoone werkje voorgekomen. Heeren zegt, bl. 29, dat er tusschen de voorstelling en aanneming eener Romeinsche wet 19 dagen verliepen. Wij meenen, dat het Trinundinum 17 dagen bevatte. - De woorden van Appianus, door den vertaler bijgebragt, bl. 107, beduiden niet, dat men den zoon van Flaccus kiezen liet, hoe hij wilde ten dood gebragt worden; maar dat men hem zeide, dat hij maken moest, dat hij van kant kwam, de wijze natuurlijk aan hemzelven overlatende. Nero en andere Keizers zeiden hunne slagtoffers op die wijze dikwijls den dood aan. - Wij | |
[pagina 171]
| |
hopen, dat de vertaler ons spoedig het belangrijke sluk van heeren over de Kruistogten zal geven, gelijk hij in de voorrede belooft. Onze belangstelling in dat werk is vermeerderd, sedert wij het oordeel van Prof. van heusden, in de uitmuntende Levensschets van de rhoer, daarover gelezen hebben. |
|