| |
Beschrijving van de geaardheid, de zeden en de gewoonten van het Indische Volk, en van deszelfs instellingen, zoo godsdienstige als burgerlijke. Door den Abt J.A. Dubois. Uit het Engelsch. III Deelen. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. In gr. 8vo. Te zamen XXIV, 1026 Bl. f 8-8:
Uit de Voorrede van den Vertaler blijkt ons, van hoe veel belang de Engelsche Regering dit werk heeft geoordeeld, en in welke achting de Schrijver staat. Deze omstandigheid moet voor ons van veel waarde zijn, daar wij hier een werk ontvangen, rakende het in zekeren zin belangrijkste volk van den geheelen aardbol, van hetwelk zelfs de Grieken hunne wijsheid haalden, en waaromtrent nog zoo weinig, waarop men staat kon maken, in het licht kwam. (Zie de Voorrede van den Schrijver.) Deze wil alleenlijk eenige verzamelde opmerkingen mededeelen, belangrijke bijzonderheden, om eenigen lateren Schrijver, die eene meer zamenhangende en bevattelijker geschiedenis der Indische volken mogt beproeven, tot bouwstof te dienen.
Het werk vervalt in drie afdeelingen, met een aanhangfel. De eerste afdeeling benelst eene algemeene beschouwing der maatschappij van Indië.
Het volk van Indië is verdeeld in vier voorname casten, of stammen; der Brahmanen, der Raja's, der kooplieden en landbouwers, of de Vaisya, en die der Sudra's, of ondergeschikte landbouwers. Ondertusschen hebben elke van deze casten wederom zoo vele onderverdeelingen, dat er naauwelijks een oog opte houden is; terwijl ook in sormmige oorden casten gevonden worden, die men aan andere niet kent. Zoo is er, onder anderen, aan gene zijde van Marava eene caste van - roovers. Een lid van dezelve, des gevraagd wordende, antwoordt koeltjes, dat hij een is. In t algemeen heeft elke stam deszelfs bijzonderheden, waaronder zeer walgelijke. - De Hindo's huwen, zoo veel mogelijk, in
| |
| |
hunne familiën, schoon geene kinderen van ééne mannelijke of ééne vrouwelijke lijn onderling mogen trouwen. In geen geval mag de Hindo buiten zijne caste in het huwelijk treden. - Bij allen strijd over den rang der casten, wordt die voor de aanzienlijkste gehouden, die het strengst alle gewoonten betracht. - De twee sekten zijn die van siva en van vischnoe.
De Schrijver is zeer ingenomen ten voordeele van de verdeeling der Hindo's in casten, en schrijft aan dezelve toe, dat zij niet tot onbeschaafdheid zijn vervallen, toen geheel Europa in dezelve lag. - De strengste straf, die eenen Hindo kan worden aangedaan, is, dat hij uit zijne caste gesloten wordt; in zulk een geval neemt zelfs geene mindere hem op, en vrouw en kinderen verzaken hem. Er behoort slechts weinig toe, om tot dit ongeluk te geraken. De verbannene kan echter in sommige gevallen weder in zijne caste worden aangenomen, indien hij zich aan de moeijelijke voorwaarden onderwerpt, onder anderen aan een bewijs van eerbied, bij gelegenheid van welks vermelding de Schrijver aanmerkt, dat het aan verscheidene volken van Azië gemeen is, en hetzelfde, wat in den Bijbel met den naam van aanbidding wordt bestempeld, al geldt het bloot sterfelijke menschen.
De casten der Hindo's schijnen, benevens de tot dezelve behoorende gewoonten, het oudste ter wereld te zijn; en de Hindo's zijn ook zoo aan hunne zeden en gebruiken, tot in kleinigheden toe, gehecht, dat de minste verandering daarin te willen ondernemen iemand voor niet wel bij 't hoofd zou doen doorgaan, en de natie in opstand brengen. Schrijvers zelve, terwijl zij de godsdienstige gewoonten bespotten, bevelen meteen derzelver nakoming ten sterkste aan, en zijn daar voor zich zeer naauwgezet in. De Hindo's weven, ter instandhouding van derzelver gewoonten, deze in sterken indruk makende plegtigheden. Sommige hunner gewigtigste stellingen zijn allen ouden volken gemeen. De Zondvloed, den Hindo's zoo bekend als hij aan mozes geweest is, is het tijdstip, van hetwelk af zij de instelling hunner casten rekenen.
De Brahmanen eigenen zich den hoogsten rang toe. In dezen worden zij echter niet geboren, maar verkrijgen hem door de plegtigheid van de koord. Zij rekenen hunne caste uit het hoofd van brahma voortgekomen, en zich bijzonder af te stammen van de zeven vermaarde boetelingen. Deze
| |
| |
worden gezegd door vischnoe, ten tijde van den algemeenen vloed, te zijn behouden in een schip, op hetwelk deze God zelf als loods diende, en na hun deugdvol leven te zijn opgenomen onder de schitterendste starren. - De Schrijver stelt, dat Indië niet lang na den Zondvloed is bevolkt geweest, en dat de zeven boetelingen de zeven zonen van japhet kunnen zijn. Zoo deelt hij eenige gissingen uit de oude geschiedenis mede, aangaande oudheid en afstamming der Brahmanen, die wel in gewoonten aan hunne voorvaderen zijn gelijk gebleven, maar in zedelijkheid en godsdienstleer van hen ontaard. Wat bij de eerste stichters zinnebeeld was, werd naderhand een voorwerp van aanbidding. De Jaina's verzetten zich tegen deze verbasteringen.
De Brahmanen zijn verdeeld in zeven takken, of ook in vier klassen, behoorende elke van deze tot een der vier Veda's, of heilige boeken, welke zij zorgvuldig voor andere casten verborgen houden. Kort: er zijn Brahmanen van onderscheidene soort. ‘Om zijnen buik te dienen, speelt men alle rollen,’ is het geliefde spreekwoord der Brahmanen. Niettegenstaande er zijn, die vleesch en visch eten, (de Hindo's eten anders niets, wat leven heeft ontvangen) worden zij echter door de anderen, die er zich van onthouden, geduld.
De drie voornaamste Goden des lands zijn: brahma, vischnoe, en siva. De groote hoop vereert alle drie gelijkelijk; toch zijn er onderscheidene aanhangen, welke hier in bijzonderheden beschreven worden.
Priesters heeten Guro's, d.i. Meesters; eene benaming, bijzonder eigen aan hen, die een heilig ambt bekleeden, hetgene hen zoo wel van eene geestelijke als wereldlijke magt voorziet. Zij worden diep vereerd, hun zegen en hun vloek van veel invloeds gehouden. Zij zijn talrijk, en er bestaat opklimming onder hen. De bijzondere Guro's der Vorsten worden door dezen kostelijk gehouden. - Zekere vrouwen worden ook als Priesteressen toegelaten, zijn dan, in naam van den God, wien zij dienen, de bijzitten der Priesters, en worden openlijk bij hare eigene caste in eere gehouden.
Voorspellingen te doen, huizen enz. te zegenen, en aller lei plegtigheden te verrigten, is het werk dier Brahmanen, welke Purohito's heeten, over dezelve zitten moeten om ze te besturen, en de formulieren, daarbij in gebruik, zorgvuldig verbergen, om hun voordeelig monopolie niet te verlie- | |
| |
zen. Zij geven ook den Hindoschen almanak uit. Een merkwaardig bewijs van de kracht des bijgeloofs is, dat de man, die den almanak bespot, de man zelf, die hem verzonnen en uitgegeven heeft, hem, ter ontdekking van dezen of genen uitslag, zal raadplegen. Zoo weinig wil vaak het vrij denken, en de voorgewende verhevenheid in verlichting boven het gemeen, zeggen - bij de Hindo's en bij ons!
Groot is de kracht der sormulieren, waarvan de Hindo's zich bedienen, om zekere uitwerkselen voort te brengen. Zij heeten mantra's, en sommige kunnen zelfs de Goden in ketenen klinken. Zij worden dus ook door hen, die ze verstaan, zorgvuldig verborgen gehouden. Eene letter, verkeerd uitgesproken, brengt het kwaad, dat de toovenaar inroept, op hemzelven te huis. Alles wordt in Hindostan aan tooverij toegeschreven.
Zeer omslagtig zijn de plegtigheden bij de bevalling van de vrouwen der Brahmanen, en omtrent kleine kinderen; eene, onder anderen, dient ter beveiliging voor den invloed van eenen betooverenden blik.
De tweede afdeeling handelt van de vier staten in het leven van den Brahman. Een jongeling in de caste, die, door de omslagtige en kostbare plegtigheid van het ontvangen der driedubbele koord, in den stand der Brahmans komt, heet Brahmachari; dit is de eerste der vier staten. De tweede is, wanneer hij trouwt. De derde, wanneer hij zich met zijne vrouw in de woestijn afzondert. De vierde, wanneer hij zich, zonder vrouw, in nog grootere aszondering begeeft. In alle deze standen ontvangt hij eenen anderen naam.
De Brahmachari trouwt omstreeks zijn zestiende jaar. De bruid is een kind van vier of vijf jaren. Een huwbaar meisje krijgt bezwaarlijk eenen man. Zoo is zij vaak reeds weduwe vóór haren huwbaren staat, en de Brahman ziet en betreurt alle oneer, die hieruit ontstaat (want eene weduwe mag niet hertrouwen); maar deze ongerijmdheid af te schaffen, komt niet in zijn hoofd op. - Gehoorzaamheid aan alle tuchtregels zijner caste is de groote pligt van den jongen Brahman; maar hij volgt ze slecht op. - Van het ontvangen der koord af aan, deelt hij in al de voorregten van den Brahman.
De Hindo's hebben den meesten afschrik van verontreiniging; en deze kan ligt plaats hebben, naar de denkbeelden, zoo wel de inwendige verontreiniging als de uitwendige; van- | |
| |
daar tallooze reinigingen en een omslagtig cerimonieel voor den Brahman. Het vleesch der koe is een voorwerp van afschuw; maar de koe zelve wordt voor heilig gehouden. De Europeanen worden door de Hindo's voor een walgelijk morsig volk gehouden, en ook om het eten van koevleesch verfoeid. Maar in 't geheim zijn de Brahmanen zelve de ergste overtreders van hunne reinheidswetten. De Schrijver vindt den oorsprong der Brahmansche reinheidswetten reeds vóór den Zondvloed.
Een man, die niet getrouwd is, wordt bij de Hindo's bijna voor een nutteloos lid der maatschappij gehouden, en zijn toestand voor onnatuurlijk; maar de staat van weduwe zeer veracht, en toch mag zij om geen hertrouwen denken. - Eigenlijk is slechts éêne vrouw den man geoorloofd, en het huwelijk mag niet verbroken worden. De huwelijksplegtigheden zijn zeer omslagtig. - Bijna niet te onthouden zijn de regelen, welke de Brahman in zijn dagelijksch leven heeft te betrachten, gelijk hij ook vele vasten- en feestdagen heeft; maar hij zelf getuigt, dat hij zich ten gevalle der openbare meening uiterlijk aan al die cerimoniën bindt, en hij stelt zich bij geheime en nachtelijke offeranden voor dezen dwang schadeloos.
De Brahmanen zijn zeer verdraagzaam omtrent de onderscheidene Goden des lands, en stellen den eenen niet boven den anderen; maar in den grond verachten zij hunne Afgoden, en hebben denkbeeld van den éénen waren God, wiens volkomenheden zij echter wederom aan hunne Afgoden toekennen. De Christelijke Godsdienst mishaagt hun niet; maar door eigenbelang zijn zij aan den hunnen verbonden. Men zou dus zeggen, dat het bekeeringswerk bij hen ligt zou zijn. Dit, ondertusschen, wordt gehinderd door de onverdraagzame gehechtheid der Brahmanen aan hunne burgerlijke instellingen. De Moorsche overwinnaars hebben alles beproefd, om gene tot de hunne te dwingen; maar alles vruchteloos. Daarom juist zijn nu de Europeanen de bij den Hindo meest verfoeide wezens, omdat zij onhebbelijkheden ten toon spreiden, en hunne zeden (b.v. het dragen van handschoenen en laarzen, de overblijfsels van een kreng) reeds in het oog van den Hindo onhebbelijkheden zijn, die walging en afkeer voor altijd stellen tot een' scheidsmuur tusschen den Europeaan en hem.
De Hindo's zijn dubbelhartig en achterdochtig; maar dit
| |
| |
waarschijnlijk geworden door dwingelandsche regering. - Eerbied der kinderen jegens de ouders bestaat niet; maar wel het tegendeel. Gesprekken en onbetamelijke tooneelen leiden de jeugd vroeg op tot buitensporigheid; daarom kan huisselijke tweedragt niet missen de overhand te hebben. Ontijdige verlossingen veroorzaken verleide vrouwen veel zichzelve. Velen der Hindo's bezitten een verfoeijelijk boek, dat de grootste ontuchtigheid leert. En bij al deze losheid van zeden wordt de uitwendige welvoegelijkheid in Indië zeer in acht genomen, en de Indische vrouwen zijn van nature kuisch. - De Brahmanen zijn wraakzuchtig, en wreken zich door heimelijke maatregelen. - Zelfmoord, niet geheel onbekend, wordt door de hard behandelde vrouwen het meest gepleegd. - De Brahman acht zich verheven boven allen, en zou den ongelukkigen van eene andere caste, die voor zijne deur lag te sterven, geen' druppel waters reiken.
Zekere Europesche ligchaamsgebreken zijn in Indië zeldzaam; maar de blindheid is hier menigvuldiger. - De kleur der Hindo's is verschillend, naar gelange van hunne woonplaats en bezigheden. Enkele menschen zijn onnatuurlijk wit; maar kunnen bijna alles in het donker zien, en zijn diep verachte schepsels. - De Hindo is zwak, en dezelfde zwakheid en geneigdheid om te ontaarden blijkt, van de plant af tot aan den mensch toe. Huisselijke en wilde dieren vindt men, met uitzondering van den elefant en den tijger, hier ook in eenen staat van minheid. De zwakheid van geest bij de Hindo's is evenredig aan die van hun ligchaam. - Eenen Brahman ziet men ligt zijne verhevenheid boven andere casten aan. - Zijne oorspronkelijke kleeding is zeer eenvoudig. Zoo zijn ook hunne woningen. Maar zaamgesteld zijn hunne beleefdheidsbetuigingen, en noodzakelijk onderscheidene zinnebeelden aan het ligchaam.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|