tijd op, die 's donderdags onder Regenten enz. benevens derzelver vrouwen plaats had: en waarlijk het zijn schoone verzen, het is warme hartetaal, het zijn gewigtige, troostrijke waarheden, welke zij ons bij deze gelegenheid doen hooren. Wij willen niet gaarne iemand door stilzwijgen beleedigen; h.h. klijn heeft ons getroffen door zijne mannentaal; zijn broeder heeft ons diep geroerd; allen hebben ons voldaan en verrast; maar niet het minste welkom was ons toch het ingezonden stuk van den zanger, die op verre na niet zoo zeer dichter zou moeten zijn, om te kunnen woord houden, ten aanzien der voorgenomene stilzwijgendheid. Keere hij vrij den stroom; dezelve vindt hier of daar, nu of dan, een' uit gang, en breekt met te meer kracht en te schooner bruising uit. Men zie slecht dit Vondeliaansch meesterstukje. - Wij hebben westerman vergeten, die ook een keurig versje ter voorlezing inzond. En bovendien vindt nog een ander plaats, dat echter deze bestemming niet had, maar door den vriendelijken drang des Eerw. roll hiertoe werd verkregen, van den uitgever, ten brink.
Van dit alles, en den geheelen loop des feestes, ontvangen wij verslag door de pen des eerw. predikers, dien wij hartelijk dank zeggen voor zijne uitnemend volbragte taak. Indien het ons vrijsta op een werk van dusdanigen aard aanmerkingen te maken, het zal niet zijn op de beschrijving, maar op de inrigting zelve van het eerste en voornaamste gedeelte dezer eeuwviering. Wij hadden, namelijk, zoo gaarne gezien, dat het een algemeen Christelijk liefdefeest ware geweest; dat alle weldadige gestichten, en dus ook armenverzorgers van alle gemeenten (ten minste voor zoo ver zij Jezus belijden) waren genoodigd geworden. Het komt ons voor, dat deze daar ruim zoo wèl pasten als de leden van de regtbank of de plaatselijke schoolcommissie, en er zelfs een' meer eigenaardigen en treffenden luister aan zouden hebben bijgezet. En echter merke men dit als geene regtstreeksche berisping van die mannen aan, welke anders, bij de geheele inrigting, zoo veel oordeel en smaak hebben aan den dag gelegd, veel min van den geest der gemeente, die hier, in gebonden' en ongebonden' stijl, doorgaans geheel anders spreekt. Maar, waarschijnlijk hebben zij hierin zwarigheid gevonden, onaangenaamheid, of wie weet wat? gevreesd; en zou ons deze vreeze dan niet bedroeven? Ja, het zij zoo, als h.h. klijn zingt: