| |
Waarnemingen op Reizen in en buiten Duitschland, met Herinneringen van merk ardige Levensgevallen en Tijdgenooten in de laafte vijftig jaren; door Dr. A.H. Niemeijer. Uit het Hoogduitsch. Iste Deel. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1821. In gr 8vo. XXIV, 381 Bl. f 3-12-:
Wij bedanken den eerw. vertaler voor dit lettergeschenk aan onze natie. Schoon geene voorstanders van dien ijver, welken de heer niemeijer zelf wel eens min kiesch noemt, om allerlei Duitsche voortbrengsels op onzen bodem over te brengen, ontmoeten wij echter den genoemden hoogleeraar, als een oud vriend, gaarne eens weder; inzonderheid daar hij ook over ons land spreekt, en nog breeder spreken zal, en wij toch durven hoopen, dat dit steeds met meerdere billijkheid zal geschieden, dan wij van zoo vele napraters en zwervende betweters gewoon zijn, welke hunne landgenooten, te onzen koste, met sprookjes, als van 't rood kousje, plegen bezig te houden. Het weinige, dat hier voorkomt, strijdt daarmede althans niet zeer; schoon hij ook met sommige namen van plaatsen deerlijk in de war is, en de vertaler zelf deze Egyptische duisternis maar gedeeltelijk opheldert. De gedachte, daarentegen, dat de heer de raadt, na gemaakte vergelijking in Duitschland, wel zou inzien, dat goede openbare scholen boven de beste bijzondere instituten te verkiezen zijn, trok, wij bekennen het, onze gunstige aandacht.
Het is waar, alle dingen hebben twee handvatsels, als het spreekwoord zegt; en zoo zou men derhalve ook deze onderneming van den heer niemeijer als eene speculatie kunnen beschouwen, om, onder aanbeveling van zijnen naam, eenige boekdeelen in de wereld te zenden, die eigenlijk zeer weinig nieuws of bijzonders bevatten, en aldus uit de herinneringen en verstrooide aanteekeningen van een aantal reisjes, gedurende zijn leven gedaan, ten minste de gemaakte kosten te halen; maar dit zij al eens zoo, dan waarborgt die
| |
| |
naam, en 's mans billijke zorg voor denzelven, ons toch wel, dat wij geen' laffen en ongesausten kost door hem zullen zien opgedischt, maar veeleer zulken, dien wij, op deze wijze toebereid, met genoegen bij herhaling nuttigen. En hierin worden wij bij de lectuur niet te leur gesteld.
Vooreerst krijgen wij nog al het een en ander, dat 's mans eigen leven en lotgevallen betreft, daarna belangrijke uitweidingen over de geschiedenis van zijnen tijd, en eindelijk inzonderheid (in dit deel) eene reis, over Brunswijk, Bremen, Holland, naar Engeland, in den jare 1816 In dit laatste rijk houdt hij zich eene poos op, en drie vierde gedeelten van het boek loopen er over. Dit is zeker bijna eene locus communis, eene afgezaagde stof, inzonderheid voor de Duitschers, geworden, die, over het geheel genomen, tot dweepens toe met Albion zijn ingenomen, en elkander dikwijls al meer en meer opwinden door brommende verhalen, die zij weten, dat des te vlijtiger gekocht en gelezen worden. Maar het is toch ook eene rijke en belangrijke stof, uitwelke een goede kijker telkens nog wel wat nieuws kan halen. Over het geheel mogen wij de schoonheid en de welvaart van dat land, de kolossale grootheid, volkrijkheid en woeligheid van deszelfs hoofdstad, de menigte, uitgebreidheid en voortreffelijkheid der liefdadige gestichten, de vrijheid en stoutheid der natie, de hoogte en wijdte van de St. Pauluskerk en de onbeduidendheid der koninklijke paleizen, de vreesselijke brouwerijen, de treffende zindelijkheid, en nog honderd andere dingen, al zoo tamelijk van buiten kennen, - niemeijer is vooreerst wijs genoeg, om niet alles, maar inzonderheid slechts datgene te willen zien, wat hij eenigzins beoordeelen kan, en ten andere heeft hij dan ook inderdaad zelf geoordeeld, en ons zijn gevoel, zijne gedachten (dikwijls zeer in het breede) over de beschouwde voorwerpen medegedeeld. Nu eens verdiept hij zich, daarbij, in de geschiedenis; dan redeneert hij tamelijk uitvoerig over - het bijbelgenootschap b.v., over Botanijbaai en andere inrigtingen; zijnde ook nog bijlagen, hiertoe betrekkelijk, achteraan medegedeeld. Bij het einde des boeks is de man nog te Londen, en dus krijgen wij hierover meer.
Het aangestipte zal intusschen genoeg zijn, om te doen zien, dat het werk eene zeer afwisselende en inderdaad leerzame lectuur oplevert. De hoogleeraar weet zeer goed met de pen om te gaan, en menschen en zaken op hunnen prijs
| |
| |
te schatte. Ook heerscht er vele gematigdheid en onpartijdgheid in de voortgebragte gevoelens omtrent godsdienstige en soortgelijke onderwerpen; zoodat wij zelfs de aanmerkingen, welke de eerw. vertaler hieromtrent maakt, niet noodzakelijk of ten volle gegrond kunnen keuren. Met bevreemding en beklag zagen wij, niet slechts door den schrijver, maar ook door meer zaakkundigen, bij hem aangehaald, een zeer ongunstig vonnis strijken over de deportatie naar Botanijbaai; om welke reden dan ook reeds een nieuw huis, tot het bepaalde einde der verbetering van misdadigers ingerigt, aan de oevers van den Teems was verrezen. Doch, zijn dat dan radikale gebreken, welke hier worden bijgebragt? En kan ooit de opsluiting die vruchten voor ziel en ligchaam voortbrengen, welke werkzaamheid in de vrije lucht, onder betere menschen; en met uitzigt op loon der deugd en duurzame eigene verzorging, geschikt is te dragen?
Daar de heer rusburg zich de moeite getroost heeft, om hier en daar een woord, ter opheldering, bevestiging of wijziging, onder den tekst te plaatsen, hadden wij wel gewenscht, hier en daar iets te vinden, dat den Hollander deed kennen, en de eer onzer natie handhaafde. Om slechts iets te noemen: gaf niet de vermelding van het Duitsche gezelschap te Bremen eene bijna onmiskenbare aanleiding om van Felix Meritis te spreken, dat belangrijk en even vereerend gesticht voor onzen handelstand? En, als niemeijer zoo wel de Duitsche als Engelsche dichters noemt, die de drie ongelukkige koninginnen, binnen een kort tijdsbestek op het schavot gestorven, in treurspelen bezongen hebben, hoe kan hij dan de Johanna Gray van onzen puikpoëet, Mr. r. feith, onvermeld laten? Doch, ik beken, dit stond aan hem; en, dankbaar voor het ontvangene, zouden wij zeker deze gedachte niet hebben geopenbaard, zoo er niet meer deelen volgden, en dus deze wenk nog kon van nut zijn. Het ontbreekt toch den kundigen man gewis aan het vermogen niet. En hoewel de stijl van niemeijer, zoo als van vele Duitschers, hier en daar wel eens wat gerekt en donker is, ja hoezeer ook de vertaler ons toeschijnt niet geheel vrij gebleven te zijn van die besmetting met Duitsche woordvoegingen, welke de gemeenzaamheid met deze zustertaal, vooral bij het overbrengen van eenig werk uit dezelve, ligt aanbrengt, zoo aarzelen wij echter niet, straks
| |
| |
een staal aan te halen, hetgeen inzonderheid om den stijl belangrijk is.
Doch vooraf dit nog. Onlangs verhaalde ons een reiziger, dat het bekende grafschrift op wren in de St. Pauluskerk niet bestond; hier vinden wij het nu weêr ipsissimis verbis aangehaald. Wie heeft gelijk? Voor het overige meent niemeijer, dat er maar ééne stem is over de schoonheid van dit gebouw; maar zijn gevoel noopt hem toch om aanmerkingen te maken, en onder anderen deze, dat men zich bij het binnentreden, ja op den duur, zoo het schijnt, meer neêrgedrukt dan opgebeurd voelt door dit verbazende gebouw. Bij het gevoel van het verhevene grijpt, ja, wel eene zekere vernietiging als van onszelven plaats; maar deze is toch, dunkt ons, geene neêrdrukking, daar het ons veeleer teffens, of althans straks weêr, verheft, en dus het verhevene inwendig doet smaken. Eindelijk vermeldt hij nog veel belangrijks en loffelijks van den bouwmeester zelven.
‘Welk een tijd is er niet over het geheel, reeds met betrekking tot de geschiedenis der wereld, voor een' iegelijk voorbijgegaan, die de vijf, ja zelfs de vier laatste tientallen van jaren kan herdenken! Hoe heeft hem, als hij oplettend het groote schouwtooneel gadesloeg, elk jaar, dikwijls elke maand, van de beschouwing van de eene groote gebeurtenis tot eene nog grootere voortgesleept! Ligt niet binnen de grenzen dezer veertig jaren - een tijdvak, dat in andere tijdvakken der geschiedenis dikwerf zoo ledig verschijnt - eene gansche wereldgeschiedenis vol loutere onvoorziene gebeurtenissen? - De strijd voor vrijheid in Amerika - het laatste bedrijf in het leven van frederik - de gansche gelukkige en ongelukkige, schier meer verwoestende dan heilbevorderende werkzaamheid van joseph - het groote tooneel der Fransche omwenteling - de hoogste luister en diepste val van den gelukkigsten veroveraar, sedert alexander en timurbeg - Frankrijks, Duitschlands, Hollands, Italiës overheersching - eene reeks van keizers, koningen en koninginnen, paussen en vorsten, heden in purper, morgen voor het geregt, in gevangenis, als ballingen rondzwervende, krankzinnig, door verraderlijken moord omgebragt, hun leven eindigende op het schavot - de oude kracht van ons volk, de ontzettende ketenen verbrekende, ontwaakt, in eenen slag van volken, gelijk naauwelijks eenig tijdvak kan aantoonen, met zege bekroond - na vijf en twintig bloe- | |
| |
dige jaren een algemeene vrede - te midden des vredes oude staatsvormen vernietigd, en nieuwe ingevoerd -regenten, behoorende tot drie onderscheidene kerken, tot een heilig verbond vereenigd! Doch - waar zal men beginnen, waar eindigen?’
‘Ik reken het onder de vele voorregten, welke ik gedurende mijn leven aan de Goddelijke Voorzienigheid heb te danken, dat ik mij onder de dit alles overlevenden kan rangschikken. Een zeer groot getal van de merkwaardigste menschen van onzen leeftijd, natuurlijk de meesten op vaderlandschen bodem, heb ik persoonlijk, en toen zij door woorden en daden hebben gewerkt, naauwkeuriger leeren kennen. Ik zag, voornamelijk in de fraaije letteren, de wijsgeerte en de godgeleerdheid, vele scholen ontstaan en ondergaan, en veel, wat men als het eenige, hoogste, laatste aankondigde, en van ons helaas! maar al te modezuchtig vaderland als zoodanig bewonderd en aangekweekt werd, na verloop van korten tijd, in volledige vergetelheid geraken. Ik was getuige van de - vaak maar al te onverstandige en onverdraagzame - zucht om te hervormen in de godgeleerdheid, welke juist, uit hoofde zij niet binnen de behoorlijke palen bleef, eenen teruggang in alles, wat slechts den stempel der oudheid draagt, doet schromen. Ik was aanschouwer van die onrustige, alleen van bespiegelende ontwerpen uitgaande proeven in het gebied der opvoedingkunde, in stede dat men zich had gehouden aan de ondervinding en het gezond menschenverstand, als de veiligste leidslieden. Ook de uiterlijke afwisselingen des tijds lieten mij in den mij aangewezenen werkkring niet ongemoeid, en als zulks niet altijd bleef zonder smartelijke gewaarwordingen, kon ik nogtans ook daar den stillen gang der Voorzienigheid, die zoo dikwijls uit duisternis licht, en uit ongeluk zegen doet voortspruiten, niet voorbijzien.’ |
|