De schoone Oosterlinge, of Godsdienst en Huwelijkstrouw. Voor jonge Vrouwen en Meisjes. Naar het Hoogduitsch. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. 1821. In gr. 8vo. 333 Bl. f 2-8-:
Zeker redenaar begon onlangs zijne voorlezing, sarcastisch genoeg, met zijne verlegenheid voor te wenden tot het vinden van eenig onderwerp, zoo weinig aan zijne hoorders bekend, dat het hun nog eenige belangstelling kon inboezemen, en verontschuldigde zich daarmede, dat hij eene geschiedenis ten onderwerp nam uit de H. Schrift, van welk boek hij meende te mogen vooronderstellen, dat het weinig of in het geheel niet meer bekend was bij een beschaafd publiek. Misschien had de schrijver dezer schoone Oosterlinge hetzelfde denkbeeld; voor het minst hij discht de, wel niet uit den Bijbel, maar echter uit de daar achter gevoegde zoogenoemde Apokryphe Boeken, bekende Historie van suzanna op; hetgeen ons, die van onze lezers iets beters vertrouwen, van de moeite ontslaat, om het beloop des verhaals op te geven. Wij keuren zoodanig plan geenszins af, en hopen integendeel, dat door dït romantisch tafereel de lust tot het nalezen der oude geschiedenissen in gezegde Boeken, maar vooral ook in de H. Schriften, zal worden opgewekt. Wij zijn menigmaal verwonderd, hoezeer langgerekte en ingewikkelde verzierde verhalen aanprijzing vinden, vooral van den kant hunner dikwijls schrale zedeleer, terwijl men dezelfde lessen oneindig duidelijker, roerender en krachtiger ter gezegde plaatse vinden kan.
Dit geschrift, intusschen, leest onderhoudend; het verdichte is niet overdreven, en het romantisch kleed niet onaangenaam. Dat het den vervaardiger veel arbeids gekost hebbe, gelooven wij niet; hij gaf zich althans geene moeite, om de bron, waaruit hij putte, te verdonkeren; geheel de Apokryphe suzanna blijft kenbaar genoeg.