| |
| |
| |
Jezus en de Vrouwen. Een Boek tot stichting voor denkende Vriendinnen des Heeren, van C.A. Pescheck. Uit het Hoogduitsch, door Vrouwe A. Ockerse, Wed. Klevn. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1821. In gr. 8vo. XII en 126 Bl. f 1-16-:
Tegen zoo vele ijdelheid, door ewald ergens de zedelijke tering der vrouwen genoemd, die men niet ontkennen kan, dat de ligtzinnigheid omtrent het allerhoogste goed des menschen, den Godsdienst des harten, in zoo menig huisgezin bevordert, steekt toch heerlijk uit die lust tot alles, wat den geestelijken smaak veredelen, en het echt godsdienstig gevoel zuiveren en verhoogen kan, - bij vrouwen niet minder, dan mannen - waarvan, onder anderen, de goede aftrek van zoo vele boeken, die daartoe strekking hebben, ten bewijze mag dienen. Recensent verheugde zich daarom op de aankondiging van dit geschrift, en wenschte meer dan eene denkende Vriendin des Heeren, die hij hoogschatte, geluk met hetzelve. De naam der Vertaalster, die ons de Kerkklokstoonen en reeds een deel van den Helon van strauss bezorgde, waarborgde niet alleen de naauwkeurigheid der overzetting, maar deed ook een boek van belangrijken inhoud en behagelijke bewerking verwachten. Er is, tot stichting van denkende Christenvrouwen, zoo veel gebruik te maken van hetgene de Evangeliën verscheidens bevatten aangaande Jezus en de Vrouwen, van welke niet ééne, van de dochter Phanuëls af, tot de huisvrouw van Pilatus en verder, voorkomt, die niet, om het belang, dat zij in Jezus stelde, of de verpligting, die zij aan Hem kreeg, hoogstwaardig is, ter zedelijke leering te worden voorgesteld; er is hier zoo vele stof tot mensch- en karakterkundige opmerkingen, en zoo vele aanleiding tot onderhoudende bevordering van Bijbelkennis en gemoedelijke stichting, dat, van alle zijden, het gekozen onderwerp toejuiching verdiende, maar ook groote verwach- | |
| |
ting inboezemde. Doch, Recensent vindt zich althans hier niet weinig te leur gesteld, en wil er, met weinige woorden, reden van geven.
Men vindt hier vijftien Overdenkingen, onder de volgende titels: Vrouwen, aan Jezus verbonden; Vrouwen, Jezus eerende (Maria, de zuster van Lazarus, hem zalvende); Vrouwen, in droefheid bij Hem (bij den dood van Lazarus); Vrouwen, Hem dienende (van hare goederen); Vrouwen, door Hem geleerd (de Samaritaansche); eene Vrouw, door Hem begenadigd (de boetvaardige zondares); Overdenking voor Vrouwen, op het Kersfeest (de moeder van Jezus, bij zijne geboorte); Vrouwen, bij het kruis en graf des Heeren; de hoopvolle Moeders (Maria en Elizabeth); Vrouwen, kinderen tot Jezus brengende; Vrouwen, voor hare kinderen biddende (Salome, Matth. XX); Moeders, door Jezus verblijd (de opwekking van Jaïrus dochtertje, en de Syrophenicische vrouw); Moederzorgen en Moedervreugde (Maria, vlugtende met haren zuigeling, en den twaalfjarigen Jezus zoekende); Overdenkingen voor Verloofden (de bruiloft te Kana; de Parabel der Maagden, ezv.); Overdenkingen voor Weduwen (Hanna, Luk. II; die te Naïn; de arme weduw, Mark. XII, en Maria aan het kruis).
Recensent maakt daarop geene aanmerking, dat alle deze onderwerpen zoo zeer door elkander staan, want misschien behaagt deze wanorde weder meer aan sommigen, welker smaak verschillen moge van den zijnen; ook wil hij over de ongepastheid van, althans twee, opschriften niet uitweiden, b.v. boven de overdenking, waarin van Salome voorkomt, en de naastvolgende, het verhaal van Jaïrus dochtertje betreffende, dat van den vader alleen gewaagt; maar hij legt het gerust aan elks onpartijdig oordeel voor, hoe kort en oppervlakkig wel alles hier moet behandeld zijn, daar 126 bladzijden slechts .... gevuld zijn? Neen, het boek is zoo weinig, als het maar mogelijk was, gevuld: eigenlijk zijn er maar 121 bladzijden te lezen, en op elke derzelve slechts weinige, wijd en groot gedrukte regels; zoodat men, voor zes schel- | |
| |
lingen ten minste, schraal voorzien wordt. Dan, misschien vergoedt een fraai titelvignet, wat men aan letters mist? Er is een titelvignet, des Heilands zalving voorstellende; doch, in ons oog althans, - hoe zullen wij, wat zullen onze kiesche Lezeressen er van zeggen? - toch niet bekoorlijk, niet waardig genoeg.
Een enkel staaltje zij genoeg, opdat men begrijpe, hoe toch over zóó veel, in een zoo klein bestek, kan geschreven worden. Bl. 20. ‘Wij, (vrouwen) hebben echtgenooten (Spreuk. XXXI:11-28. Sirach XXXVI:26 en volg. II:16)’ ezv. Op bl. 123 wordt het gedrag der arme weduwe, die hare aalmoes in de tempelkist wierp, niet uitvoeriger dan door Markus medegedeeld, en geen halve bladzijde besteed tot opmerkingen over dit schoone tooneel. Op ééne bladzijde wordt het verhaal aangaande Maria, bij het kruis, afgehandeld. Van deze had zeker menig eene denkende vriendin des Heilands gaarne wat meer gelezen, en, bij elk Evangelisch verhaal, waarin Jezus en eene vrouw voorkomt, wat langer verwijld met hare beschouwing. Waarom is ook de lieve en rijke anekdote, Luk. XI:27, 28, geheel overgeslagen, uitgezonderd dat men er alleen van leest, bl. 103: ‘Ofschoon men haar zag, van wege haren zoon prees -’?
Tot wat oogmerk op den titel staat: ‘voor denkende Vriendinnen des Heeren,’ - daarop mag men peinzen; maar, waarlijk, men vereert weinig het verstand onzer beschaafde Christenvrouwen, indien men haar zulk een oppervlakkig geschrift in handen geeft, en het doet voorkomen, alsof er heel wat meer bij te denken viel, dan bij de lezing van eenig ander eenvoudig boek. Hier en daar hinderde ons eene onnaauwkeurige en onbestemde uitdrukking, b.v. bl. 33: ‘zij waagde het dan, en ging vol vertrouwen;’ bl. 19, in de noot: ‘Maria van Magdala wordt ten onregte van menig een bij Luk. VII:36 voor eene zondares gehouden; vergel. niemeijer.’ Niemeijer wil toch - en wie niet met hem? - deze Maria voor eene door Jezus te regt
| |
| |
gebragte zondares gehouden hebben, om redenen, die nog al wat meer afdoen, dan deze enkele uitspraak, dat het ten onregte geschiedt; doch - bij Luk. VII:36 denkt men daarom nog niet aan deze Maria. Wat bewijs voor de verhooring van Salomes bede ligt daarin, en wat meent er pescheck mede, ‘dat men in menige aan God gewijde woning de namen van Jakobus en Johannes voert’? De uitdrukking van jongeren, aan 's Heilands leerlingen gegeven, achten wij mede niet waardig althans, dat zij zoo dikwijls terugkeere. De geest en toon van dit boek is die der vrome godsvrucht, niet der dweeperij; maar toch, voor denkende en niet slechts gevoelende vrouwen, luidt het niet wèl, aangaande Jezus: ‘Nu laat ik Hem niet los;’ en: ‘Nu ik Hem slechts hebbe, mis ik alles gaarn.’
Niet minder, dan ons dit boek over het geheel tegenviel, mishaagden ons de versjes, hier vertaald overgenomen, schoon ze, naar de voorrede, oorspronkelijk van klopstock, krummacher en anderen zijn. Neem eens:
‘o Gij, dierbaar, minlijk wichtje!
Alles, wat ik heb, of ben,
Bragt, en gaf ik, gaarne aan u:
Lach mij toe! ik kom, en neige
Mijne knie voor u, en zwijge:
Neem, o neem dit hart voor u!’
Had liever Mevrouw ockerse-kleyn van haren dichtgeest medegedeeld!
Het spijt ons, dat wij dit boekje niet zoo prijzen kunnen, als wij zien, dat dit door den Recensent ook der Recensenten geschied is (D. XIV. No. 9), die echter, andere beoordeelaars vooruitgetreden, daarom nog onze voorganger niet zijn mag. - Neen! wij herhalen het, ook uit den mond van meer dan eene denkende en juistgevoelende Christenvrouw, dit boekje is zeer sober uitgevallen, en behoefde althans niet vertaald te worden. |
|