En dit kan men van alle, inzonderheid Duitsche, reizigers niet wel gelooven, daar ze meermalen blijkbaar hunne verhalen uit werkjes halen, die eene halve eeuw oud, maar daarom zeker ook te goedkooper zullen zijn, hetgeen voor een' echten, regt hongerigen broodschrijver wel de hoofdzaak is.
Wij herhalen dan, had de vertaler kunnen goedvinden, den luchtigen kwant, die toch zoo razend veel van klimmen houdt, dat wij er gedurig duizelig bij werden, ons vlakke landje maar te laten overspringen, in plaats van hem slechts hier en daar, wij erkennen dikwijls zeer aardig, teregt te wijzen in de noten, (die, waarbij 's mans landgenooten wordt geluk gewenscht met het gras op onze beurs, omdat er dan wat voor hen te maaijen valt, en de aanhaling van het bekende puntdicht omtrent den Gasconjer en het Amsterdamsche stadhuis, hier zoo wèl ter snede, behaagden ons in het bijzonder) het boek zou ruimschoots door ons aangeprezen zijn geworden. Nu, evenwel, willen wij ook niemand ontraden, het aan te schaffen of te lezen. Het is meestal waarlijk onderhoudend en lief geschreven. Wij stemmen wel niet altijd met den man in, en zijn, bij voorbeeld, geene zoo onbepaalde bewonderaars van voltaire en rousseau als hij; doch elk zijn oordeel. En al is het dan ook het zijne eigenlijk niet; al heeft hij misschien goede (lees geude) en anderen slechts geplunderd, men hoort het goede wel gaarne nog eens; en daar hij er toch wezenlijk geweest is, zoo komt er ligt nog wat nieuws bij. Zoo leert hij ons, bij voorbeeld, dat op het graf van den beroemden wren geen woord gevonden wordt van die bekende spreuk: Si quaeris monumentum, circumspice! ‘Zoekt (of vraagt) gij naar mijn gedenkteeken, zie rond!’ hetgeen wij echter niet weten, of zelfs onze alles wetende bilderdijk niet vooronderstelt, wanneer hij deze aardigheid zoo netjes omkeert en tot een' regten steek onder water maakt, daar hij zegt: ja wel is die nare, lugubre (en ik weet niet, hoe vele bre's nog meer) St. Paulus-kerk een monumentum, een grafteeken, of liever graf! De Duitscher is het
althans ook hierin met onzen grooten, schoon zeker wel wat paradoxen, kunstkenner geheel niet eens. Het is jammer, dat hem deze bijzonderheid onbekend schijnt geweest te zijn: want hoe kon hij zichzelven en zijne landgenooten met dezen trek van den dommen Hollander hebben vermaakt, die het buitendien aan hunnen schiller en klopstock ligt wel verdiend heeft!