Petri Camperi Diatribe caet. (Verhandeling over Thucydides, en het gevoelen van Cicero omtrent denzelven.) Traj. ad Rhen. 8vo. pp. 183.
De naam van Thucydides is in het vak der geschiedenis met regt zeer groot. Door eigen aard en oesening had hij het voorregt verkregen, om in korte woorden zoo veel te kunnen zeggen, dat hij schiet allen de hoop op navolging benomen heeft. Voeg daarbij zoo vele andere deugden, welke den Geschiedschrijver volmaken, en het zal niemand vreemd voorkomen, dat en Grieken en Romeinen als uit éénen mond den lof van Thueydides verkondigden. Onder de Romeinen is er welligt niemand geweest, die den Griek beter verstond en beoordeelen konde, dan Cicero. En het was zeker wel der moeite waardig, om het gevoelen van Cicero over Thucydides nader te verklaren. Deze taak heeft de Heer camper op zich genomen, en de volvoering daarvan maakt het grootste gedeelte van het aangekondigde stuk uit. Hij wijdt het eerste Hoofdstuk aan de vermelding van de opvoeding, oefeningen in het vak der Geschiedkunde, en het leven van Thucydides, gelijk ook van de goede gelegenheid, welke hij gehad heeft tot het schrijven zijner Geschiedenis. Het tweede, verreweg het uitgebreidste, van bl. 41 tot 179, verklaart het algemeene gevoelen van Cicero bij gedeelten, en de bewijzen worden uit Thucydides zelven bijgebragt. Wij hebben gemerkt, dat de Heer camper zijn stuk met lust beärbeid heeft, en gelooven, dat hij wel aanleg bezit, om te eenigen tijde in deze soort van studie met glans te kunnen optreden. Daarom verlangen wij, dat hij de ons op bl. 138 gegevene hoop niet te leur stelle.