toekomst behoeft, of de Christelijke liefde die althans van den lijkredenaar vordert, ware het dan niet beter geweest, aan eene eindelijke algemeene gelukzaligheid te denken? Zonder toch ons eenig oordeel aan te matigen, zouden wij wel haast denken, dat de Hel gerustelijk mag worden uitgedoofd, indien een napoleon dezelve ontgaat! Het is waar, ockerse schijnt zijn berouw en bekeering in den Hades niet onmogelijk te houden. Gelukkig, dat de man geen vast leeraar meer is; nu behoeven wij niet te vreezen, dat hij van vooronderstelde verkettering nadeel zal lijden. Doch wij vinden zulk een Vagevuur in den Bijbel niet, maar wel: zoo de boom valt, zal hij zekerlijk blijven liggen; en: een iegelijk zal wegdragen naar dat hij in het ligchaam gedaan heeft.
De laatste twee zoetsappige regels van het anders fraaije grasschrift behagen ons dan ook minst:
Laat, Wand'laar! tranen hier van dank'bre vreugde vloeijen,
Die op zijn graf de bloem der zaal'ge hoop doen bloeijen!
Of beteekent dit welligt: God dank, dat hij dood is!? Nu, dan zij het zoo!
Deze redevoering gaat verzeld van eenige aanmerkingen; en wij wenschen, dat zij strekken moge, om het waarschuwend en ter neêrzettend aandenken aan den man des bloeds nog eenigen tijd levendig te houden.
Het titelvignet is fraai; maar de met een' dolk gewapende en op het lijk van napoleon wijzende Furie (of wat het anders verbeelden moet) staat met eene zoo zegepralende houding daar, alsof zij zelve hem had omgebragt. Die houding dunkt ons niet gelukkig. Immers de Furiën zelve mogen veeleer weeklagen bij zijn graf!