Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Bijdragen tot de Geschiedenis der Boekdrukkunst, door Jacobus Koning, Lid van het Zeeuwsch Genootschap, enz. II Stukken. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1820. In gr. 8vo. Te zamen 350 Bl. f 3-4-:
| |
[pagina 19]
| |
Eerprijs is toegewezen. Te Utrecht, bij J. Altheer. 1820. In gr. 8vo. 138 Bl.Wij voegen deze twee werken, als over hetzelfde onderwerp handelende, en bijna gelijktijdig uitgekomen, bijeen. No. 1 is een Vervolg op de algemeen zoo gunstig ontvangene Verhandeling van den Heer koning over de Boekdrukkunst, waarvan wij in de Letteroefeningen voor 1817, No. XII, verslag gedaan hebben. Het bevat verscheidene bijvoegselen, ophelderingen, en beantwoordingen van tegenbedenkingen, van meer- of minder belang. Het eerst wordt het in de Verhandeling terneêrgestelde wegens de taal en spelling van den Nederduitschen Spiegel onzer Behoudenis nader aangedrongen, ten betooge, dat die geenszins in den Vlaamschen of Brabandschen, maar in den Hollandschen tongval gesteld is. Het bewijs grondt zich voornamelijk op de woorden sel, sellen en of, als bij uitsluiting in Holland voor zal, zullen en af gebezigd, en nog als zoodanig in de gemeenzame taal te Amsterdam in gebruik, terwijl men die nimmer in dezen zin in Brabandsche boeken vindt. De Spiegel, nu, heeft die woorden; dus is dezelve een echt Hollandsch stuk. 2.) Over de Papiermerken, zoo van den Spiegel der Behoudenis, als van oude Grafelijke Registers en Charters, voornamelijk ten betooge, dat de Gothische letters p en y, (in pl. 10, 11 en 12 der Verhandeling had de Schrijver verkeerdelijk laatstgemelde letter voor eene p aangezien) m en a de beginletters zijn van de namen der toen regerende Vorsten uit het Bourgondische Huis; als philips den Stouten en zijnen Kleinzoon philips den Goeden, yzabel van Portugal, Echtgenoote van den laatsten, en maria, of misschien haar Echtgenoot maximiliaan. Men vindt ook nog zeer duidelijke merken van karel of carel den Vijfden (met de R (Rex) of I (Imperator). 3.) Bijvoegsels tot de Levensgeschiedenis van koster. Daar te Utrecht het leveren van wijn voor de kerk aan de kosters was opgedragen, en laurens jansz. verscheidene | |
[pagina 20]
| |
malen gelden voor wijnen ten behoeve der Groote Kerk heeft ontvangen, (blijkens de Kerkregisters, door den Heer koning eerst na het afdrukken zijner Verhandeling gebruikt) zoo pleit deze bijzonderheid, gevoegd bij de getuigenis van junius, zeer voor het gevoelen, dat laurens ook het Kostersambt (liever dan de kosterlijke waardigheid, bl. 25) bekleedde. Dat, volgens junius, dat ambt in zijn geslacht erfelijk was, wordt niet omvergeworpen door het bekleeden van hetzelve in 1396 door zekeren hendrik van lunen; immers, er waren vier Kosters te gelijk aan de Groote Kerk. De daarop volgende bijzonderheden wegens koster's verrigtingen in de toenmalige Staatsberoerten, zijne zendingen ten Hove enz. zijn op zichzelve, als herinneringen uit de Vaderlandsche-Geschiedenis in dien tijd, niet onbelangrijk, doch staan in geen onmiddellijk verband met het onderwerp der Verhandeling. Het meerdere of mindere staatkundige aanzien van den uitvinder doet tot de uitvinding niets. Daarop volgt nog iets wegens 's mans afbeeldingen. De bijlagen, uit de Thesauriers Rekeningen van Haarlem, meest betrekkelijk de bovengemelde lotgevallen van koster, bevatten ook menige bijzonderheid, tot de geschiedenis der zeden van dien tijd betrekkelijk; zoo als, dat de leden der Stadsbezending van Haarlem, natuurlijk uit de deftigsten dier stad bestaande, in 1418 in 't veld aten, (dus waarschijnlijk van medegenomen' voorraad; men weet, dat zulks nog tot in het begin onzer vrijmaking van Spanje, althans volgens de algemeene overlevering, het geval met Hollands Staatsleden was.) 4.) Aanhaling van den Italiaanschen tekst van guicciardini, ter staving van zijne getuigenis nopens koster. 5.) Opgave van de werkzaamheden en het sterfjaar van cornelis den boekbinder (1522) uit de Registers der Groote Kerk te Haarlem. Dit is zekerlijk van veel belang; men kon zich anders niet wel voorstellen, dat iemand, die reeds omtrent 1439 leerling van koster was, lang genoeg geleefd had, om aan talesius, in 1505 geboren, het geval te | |
[pagina 21]
| |
verhalen. Nu blijkt, dat cornelis in 1522 nog in leven was; dus kon hij ook aan talesius, toen 17 jaren oud, gemakkelijk berigt geven van hetgeen zijn' ouden meester en winkel betrof. 6.) Bijvoegsel tot de lijst der schilders, beeldhouwers en goudsmeden te Haarlem. 7.) Verkeerde jaargetallen achter oude gedrukte boeken. (Een weinig te lang, te droog, en hier van geen onmiddellijk belang. Deze lijst wordt ook in het tweede Stukje voortgezet.) 8.) Beantwoording van gemaakte bedenkingen, bij uitstek bescheiden, even als die bedenkingen ook in een' bescheiden' toon waren opgesteld. Mogten alle de letterkundige geschillen altijd zóó gevoerd worden! De zwarigheid, onder anderen ook door ons geopperd, wegens het bestaan eener drukpers en drukkersgereedschappen te Straatsburg sedert 1436, dus vóór den diefstal, is vrij wel beantwoord: de Schrijver ziet daarin slechts een verbeterd werktuig tot het afdrukken van houtsneê-prenten enz. Het tweede Stuk begint met 1.) een nieuw, in een Register der Groote Kerk te Haarlem gevonden, fragment van eenen donatus, en een ander van cato's Disticha uit de Boekerij van spencer, met dezelfde letters, als die der Spiegels onzer Behoudenisse, bij koster gedrukt. 2.) Een stuk, wel veel overeenkomende met de Spiegels, doch later (onder Paus pius II en den Kardinaal turrecremada)Ga naar voetnoot(*) gedrukt; de Heer koning kent zulks aan de nakomelingen van koster toe. 3.) Vervolg der bovengenoemde lijst van verkeerde jaargetallen. 4.) Beantwoording van gemaakte bedenkingen (in de Hallische Litteraturzeitung: de beoordeeling is anders onpartijdiger, dan de Duitschers op dit stuk ge- | |
[pagina 22]
| |
woon zijn.) 5.) Berigt aangaande de bewijzen voor Haarlem, gevonden in het werk van ottley, over den oorsprong der gravure in hout en koper. Dit werk is zekerlijk ongemeen gunstig voor koster, en wij ontvangen hier van hetzelve een even uitvoerig en beredeneerd verslag, als de Heer scheltema in zijn Mengelwerk van de Verhandeling onzes Schrijvers gegeven heeft. Ottley kent, tegen het gevoelen van heineken, de vroegste houtsneê-prentwerken aan de Nederlanders toe, en verdedigt voorts de getuigenis van junius, en de geheele daadzaak der Haarlemsche uitvinding, ook van gegotene letters, voornamelijk tegen den Franschen Schrijver lambinet, met zoo veel oordeel en grondigheid, dat men het werk van dezen schranderen onderzoeker, die bijkans denzelfden weg is ingeslagen als de Heer koning, (met wien zijn werk ook gelijktijdig is uitgekomen) als eene nieuwe, onzijdige getuigenis voor de deugdelijkheid van Hollands aanspraak, mag opnoemen. Wij bedanken den Heer koning voor zijn uitvoerig uittreksel, en voor de meeste der hier geleverde stukken, welke inderdaad, met zijne Verhandeling in verband beschouwd, de aanspraak van Haarlem niet weinig versterken. Het tweede stuk, in de Fransche taal geschreven, hoewel tot dezelfde kunst betrekkelijk, is van een' anderen aard. Het houdt zich niet bezig met het opzamelen van gronden tot staving van de plaats der uitvinding, maar met het schetsen van den voortgang en de uitwerkselen dier kunst. Het is dus natuurlijk in een' stijl geschreven, welken het weglaten van vele kunsttermen en technologische bijzonderheden hem vergunde. Dit ontneemt echter niets aan de grondigheid dezer Verhandeling, welke wij met uitstekend genoegen gelezen hebben, en die met volle regt door de kundige beoordeelaars bij het Utrechtsche Genootschap met goud is bekroond. Gemakkelijk was de vraag niet (het onderzoek naar den voortgang en de verbreiding der Drukkunst in hare twee eerste Eeuwen, en haren invloed op de menschelijke verlich- | |
[pagina 23]
| |
ting): zij vereischte aan den eenen kant vele bibliographische kundigheden, en aan den anderen geen gering wijsgeerig overzigt van de lotgevallen des menschdoms. En in beide opzigten heeft, dunkt ons, de Eerw. delprat aan zijne taak uitstekend beantwoord. De vraag zelve vereischte twee hoofddeelen; den voortgang en den invloed der Drukkunst. De eerste wordt eerst beschouwd in de XVde Eeuw, zoo als zij plaats had in de Nederlanden (waar de Schrijver, koning tot grondslag nemende, eerst over koster en zijne erven, daarna over de latere vermaarde drukkers handelt, zoo als g. de leeuw te Gouda enz.), in Duitschland (te Mentz, Keulen enz.), in Italië (te Rome, Florence, vooral te Venetië onder aldus), in Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Zweden, Deenemarken, Pruissen, Polen, Hongarijë, ja in Turkijë (reeds in 1488). In Spanje belette haar de Inquisitie (dus nog lichtschuwer dan de Turken). In 't algemeen waren de vorderingen der Drukkunst in de XVde Eeuw dus reeds verbazend groot: één monnik beroemde zich in 1478, reeds 3000 deelen te hebben ge corrigeerd; te Nördlingen zijn nog 330 regtsgeleerde werken van vóór 1500 voorhanden, en vóór 1501 zou de pers reeds dertien duizend drukken en meer dan vier millioenen deelen hebben voortgebragt (p. 49). Tot de XVIde Eeuw genaderd, loopt de Schrijver weder de onderscheidene landen van Europa, doch in één hoofdstuk, door. Hij ontmoet hier die oude Vorsten der Drukkunst, plantijn te Antwerpen, de elzeviers te Leyden (slechts aangestipt, als behoorende tot de XVIIde Eeuw), de stephanussen (etiennes, hendrik, rodert, en hendrik II), die, gelijk de aldussen (aldus I, paulus manutius, en aldus II), tevens Drukkers en Geleerden van den eersten rang waren. Nog zijn de Grieksche boeken, vooral het N.T. van stephanus, wat naauwkeurigheid en netheid betreft, niet overtrossen; r. stephanus was ook de verdeeler van het N.T. in verzen. Naast de aldussen stonden de giunta's, te Rome, Florence en | |
[pagina 24]
| |
Venetië. In Duitschland hadden naast de wechels te Frankfort de commelins te Heidelberg kunnen geplaatst zijn, welke hier slechts met een woord bij Frankrijk vermeld worden. De Censuur, en de geest der duisternis (in het godsdienstige en staatkundige), was natuurlijk een vijand der reeds zoo heerlijk bloeijende kunst. Paus paulus IV liet alle verdachte boeken, geheele bibliotheken, alle werken van erasmus, en zelfs den Bijbel, verbranden. (Pius VII durft dit niet wagen, maar verbiedt hem ten minste.) Philips II, in Spanje, zette de doodstraf en verbeurdverklaring van goederen op het lezen, koopen, verkoopen of bewaren der boeken, door de Inquisitie verboden; en zijn alva deed, in 1569, alle boeken verbranden, die hij magtig kon worden, (p. 69.) Zoo philips en het Heilig Verbond (la sainte Ligue) in Frankrijk hadden mogen zegepralen, zou de Drukkunst welhaast, tot blijdschap aller Despoten, of vernietigd, of onder het vernielend opzigt der Monniken geplaatst zijnGa naar voetnoot(*). En dit brengt ons van zelve tot de beschouwing van den invloed der Drukkunst op de verlichting des Menschdoms. Deze wordt in verscheidene hoofdzaken uiteengezet, en algemeen als gunstig beschouwd. I. De Drukkunst bewaarde de kundigheden. Dezelve liepen toch, bij den slechten staat, de zeldzaamheid en duurte der handschriften en verkortingen, de onbekwaamheid en onoplettendheid der afschrijvers, het gevaar van brand, enz. de grootste kans van ten minste gedeeltelijk verloren te gaan. | |
[pagina 25]
| |
(De Schrijver had er de rampzalige gewoonte kunnen bijvoegen, van het parkement, waarop oude Schrijvers stonden, schoon te maken, en weder voor misboeken, legenden enz. enz. te gebruiken; doch misschien heeft hij deze bijzonderheid weggelaten, omdat dezelve, door de zorg van petrarca, boccaccio, filelfo en andere letterhelden, die grooten prijs op handschriften stelden, misschien in de XVde Eeuw reeds had opgehouden.) II. De Drukkunst vermeerderde de kundigheden door uitbreiding. 1.) Het onderwijs der jeugd werd door woordenboeken (eerst met de uitvinding der Drukkunst in zwang geraakt), den lageren prijs der boeken, en het wegruimen der geheime Genootschappen, die van letterkunde en wetenschappen een monopolie wilden maken, bevorderd. 2.) Eene menigte Hoogescholen, in het laatst der XVde Eeuw opgerigt, was voor het hooger onderwijs bevorderlijk, en een gevolg van de meer algemeen verspreide behoefte aan kundigheden; tevens werden er Boekerijen aangelegd. Een ondergeschikt nut der gedrukte boeken was, dat zij veel minder plaats besloegen, dan voorheen de papierrollen of parkementen. 3.) De spoed van mededeeling der kundigheden door de drukpers komt met dien door de afschrijvers, zelfs door de snelschrijvers, niet in vergelijking. Dit werkt voordeelig op den volksgeest, en kan dien in één oogenblik tot de krachtigste besluiten opwinden. Elizabeth verhief de gemoederen harer onderdanen, tijdens de onverwinnelijke Vloot, door een nieuwsblad. III. De Drukkunst vermeerderde de inwendige verlichting. 1.) Door de wrijving der denkbeelden, waaruit noodzakelijk lichtvonken moesten spatten. 2.) Door de stichting van het Gemeenebest der Letteren, en de schepping van den publieken geest. Zonder de spoedige uitbreiding der kundigheden, het gevolg der Drukkunst, ware dit onmogelijk geweest. Er bestond bij de Ouden wel een nationale, maar geen publieke geest, die den Noorman gelijk den Spanjaard, den Duitscher en Noordämerikaan voor dezelfde zaak kan doen gloeijen. (De Schrijver spreekt slechts van de Letterkunde: in de Staatkunde is het niet minder waar.) 3.) Door de Schrijvers, op hoop van meerdere belooning, aan te moedigen. 4.) Door het naslaan en aanhalen gemakkelijker te maken. 5.) Door de hedendaagsche talen meer te ontwikkelen. III. Voordeelen, die men in de tockomst mag hopen, en wegruiming van zwarigheden. 1.) China bezit de Drukkunst, doch blijft sedert Eeuwen op dezelfde hoogte. Maar China verkwijnt onder het Des- | |
[pagina 26]
| |
potismus, 't welk al het oude voor heilig en onschendbaar verklaart; daarbij is het stelsel der Chinesche hieroglyphen (niet letters) allermoeijelijkst: slechts Geleerden kunnen, en nog niet volkomen, lezen. Zou men ons letterstelsel (vraagt de Schrijver) ook niet nog vereenvoudigen kunnen? 2.) De Drukkunst heeft vele oproeren, en onder anderen de bloedigste en heillooste Omwenteling onzer dagen, in de hand gewerkt. Maar al het menschelijke is gebrekkig en heeft eene gevaarlijke zijde. De schuld daarvan lag aan de ketenen, die men der drukpers aanleide. Eensklaps hare boeijen geslaakt ziende, spatte de vrijheid uit den band, en holde onbesuisd voort. Men was het vrij schrijven nog niet gewoon. Men zie Engeland, waar de vrijheid langzaam is ingevoerd en niet dan heilrijke vruchten draagt. 3.) Men wordt met boeken overstroomd: waar zal dat eindelijk heen? Doch dit is de noodzakelijke loop van den menschelijken geest, die niet stil kan staan, en wiens voortgang de Drukkunst slechts bespoedigd heeft. Misschien zouden Genootschappen, alleen met naslaan en onderzoek van het voorledene bezig, den denker, wijsgeer en bevorderaar der wetenschap veel tijds besparen. 4.) Het Genie wordt onder den last der vele boeken verstikt. Doch men was te voren ook al te afgodisch met onze voorgangers, vooral met Grieken en Romeinen, ingenomen, en volgde die te slaafs na. Deze pedanterie is thans merkelijk aigenomen. Men moet onze voorgangers meer als leidslieden dan als voorbeelden, de boeken meer als middel dan als doel van onderwijs beschouwen. - Ten slotte van alles, dringt de Schrijver nog met een woord de verwachting aan, dat de Drukkunst een band van vereeniging tusschen verlichte volken van alle landen, en een waarborg tegen de terugkeering der barbaarschheid zal worden. Tot dusverre ons verslag van deze schoone, veelbevattende en welgeschrevene Verhandeling. Nu nog eene en andere aanmerking. 1.) Indien de polyglotte, door granvelle ten deele bekostigd, en bij plantijn gedrukt, van 1569-1572 is uitgekomen, kon zij van geen nut zijn voor erasmus (p. 54), die reeds in 1536 gestorven was. 2.) Indien, zoo als hier gemeld wordt (p. 57), de beroemde Drukker badius, of ascensius, te Parijs, in de Voorrede ad Occami Dialogos, reeds in 1494 aan koster de uitvinding der Drukkunst hebbe toegeschreven, zoo is dit een beslissend bewijs voor onzen Haarlemmer; geen ander kan daarbij ha- | |
[pagina 27]
| |
len, en de zaak is afgedaan; wij verwonderen ons slechts, dat deze plaats den naauwkeurigen koning ontsnapt is. 3.) Het is niet volkomen naauwkeurig, dat men ten tijde van leo X de werken van tacitus niet meer kende, en dat die Paus een vrij gebrekkig handschrift daarvan met 500 stukken gouds betaalde. Dit handschrift bevatte slechts de vijf (thans zes) eerste Jaarboeken; de laatste Jaarboeken en de boeken der Historiën waren reeds in 1468 te Venetië gedrukt. (Zie roscoe, Leven van leo X, Ned. Vert. IIde D. bl. 377, 378.) 4.) Teregt merkt de Schrijver aan (p. 83), dat de boeken, waarop de Godgeleerdheid (ook de Godsdienst) en de Regtsgeleerdheid gegrond zijn (de Bijbel en het Corpus Juris), bezwaarlijk nog twee Eeuwen de verbastering der afschrijvers zouden hebben kunnen uithouden, zonder onkenbaar te worden. Wij mogen hier, althans wat den Bijbel aangaat, bijvoegen, dat dezelve in twee Eeuwen waarschijnlijk geheel zou verdwenen, en door brevieren, misboeken enz. vervangen zijn. Tijdens de Hervorming zeide toch reeds een Monnik, in weerwil der vele uitgaven van den Bijbel, dat er een goddeloos boek, vol van ketterijen, was uitgekomen, met name het Nieuwe Testament. 5.) De Schrijver heeft ons niet overtuigd, dat de Drukkunst van zoo veel nut voor de nieuwere talen geweest is. Het Spaansch der oude Romances moet verrukkelijk zijn. Geen Italiaansch Dichter heeft in zijne soort petrarca in poëzij, boccaccio in proza overtroffen. Hoe zuiver van gevoel en taal waren de Duitsche Minnezangers! Hoe zuiver van taal maerlant en melis stoke! Het bederf onzer tale begon juist tijdens de uitvinding der Drukkunst, ouder het Huis van Bourgondië. Wat het Fransch betreft, mag de Schrijver gelijk hebben. |
|