| |
| |
| |
Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen, door Mr. J. Scheltema, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, enz. enz. IIIde en IVde Deel. Te Amsterdam, bij de Wed. H. Gartman. In gr. 8vo. f 9-12-:
Wij hebben van het eerste deel dezes werks een uitvoerig verslag gegeven, om de hooge belangrijkheid en de allergelukkigste bewerking daarvan aan te wijzen. En viel ook ons berigt van het tweede wat schraler uit, omdat dit juist het tijdvak behelsde, dat door het vroeger uitgegeven werkje van den Autheur reeds zeer was in het licht gesteld, het derde, waartoe wij thans gevorderd zijn, als ook het vierde, den afloop vermeldende, dat wij metëen willen opnemen, opent het grootsche tooneel eerst volkomen, daar peter, als met het vuur van Prometheus uit Holland teruggekeerd, nu dadelijk de groote herschepping begon.
Inderdaad, dit boek, thans door ons ten einde gelezen, biedt zoo vele belangrijke en gunstige zijden aan, dat wij bijna niet weten, uit welk standpunt het vooral behoort beschouwd te worden, om hetzelve bij den landgenoot aan te prijzen. De menschkunde vindt in peter een der grootste en stoutste vernusten, in den kenbaren en onverdelgbaren bolster der barbaarschheid, worstelende met alle krachten tegen het rijk der duisternis, der baatzucht, des vooroordeels, der traagheid. De volkenkennis heeft hier te doen met een uitgebreid landschap, zoo veelsoortig in aard en zeden der inwoners, als in ligging en luchtstreek, met kusten, rivieren en inwendige rijkdommen, die het voor de algemeene maatschappij van groote aangelegenheid maken. De liefhebber der staatkundige geschiedenis ontdekt er eene worsteling van handelsbelangen met veiligheid en trouw en zwarigheden van allerlei aard, in Rusland zelve of bij jaloersche naburen opgerezen, welke de aandacht evenzeer gaande houdt, als zij tot gewig- | |
| |
tig nadenken voert. De wijsgeer ziet er de ontwikkeling van een groot volk uit den staat der woestheid; doch niet op de gewone, langzame en als 't ware toevallige wijze; neen! in weinige jaren, door den wil van een enkel man: de middelen, de overgangen, de moeijelijkheden en mislukkingen, die echter ook niet geheel verloren gaan - dit alles staat hem in een kort bestek, onder een gemakkelijk overzigt, voor oogen. De man van smaak, die, tot uitspanning, gaarne op zijn gemak en met die evenredige en zoete voldoening leest, welke een heldere, vloeijende en levendige stijl alleen verschaffen, moet met scheltema al evenzeer voldaan zijn. En de Nederlander, (want wij moeten eenmaal een einde aan onze optelling maken) de liefhebber van zijn vaderland, die zich zoo gaarne verlustigt in de bewondering en den roem zijner kleine en zoo dikwijls miskende, ja verguisde natie, wordt al nader en nader
overtuigd, dat onze landgenooten, ons land, onze nijverheid en onze verlichting, geringen en grooten, regenten, krijgslieden en burgers, peter in staat gesteld, peter bezield en opgewekt hebben, om zijne schepping tot stand te brengen - die schepping, aan welke het noordelijk en westelijk Europa, ook onze dierbare geboortegrond, onlangs zijne verlossing uit de dwingelandij en veldwinnende barbaarschheid had te danken, en op welke het andere gedeelte (dat met herinneringen aan het schitterendste licht en de schoonste vrijheid des te rampzaliger moet zijn in den eeuwen langen kerker) nog zijne éénige hoop naar buiten stelt. Neen! streelender, grootscher gedachte kan hem niet bezig houden; schooner gedenkteeken voor den roem der vaderen, tevens de roem des handels, als bron van beschaving en menschelijkheid, kan er niet wezen, dan door scheltema in dit boek is gesticht. De man, trouwens, is gewoon, de velden der geschiedenis, die hij zich ter beärbeiding voorstelt, zoo te doorwerken, dat men dezelve in onze algemeene historie altijd zal kunnen onderscheiden, door hunne vruchtbaarheid in voldoende resultaten en belangrijke bijzonderheden. Het is
| |
| |
dus inderdaad niet vreemd, (maar onedel moeten wij het noemen, hierop schimpende aanmerkingen te maken) dat de Schrijver, gevoelende zoo wel de groote moeite, door hem besteed, als de uitstekende waarde der schatten van wetenschap en kennis, met dezelve aan het licht gebragt, den wensch slaakt, dat het toch als een blijvend boek, niet als een voorbijgaand nieuwtje van den dag, door den landgenoot mag beschouwd worden; een boek, dat men zich aanschaft en met oplettendheid leest, nog eens leest, en bij de hand houdt, om er zijnen kinderen belangrijke gedeelten uit te vertellen, tot opwekking van vaderlandsliefde en alle de deugden, die onze voorzaten onderscheidden. - Maar wij vergeten, dat wij een beöordeelend verslag en niet eene lofrede zouden schrijven. Dan, lezers, hoe menig lofredenaar wordt een bloot levensbeschrijver, en kan niet anders! Verheugen wij ons, dat, met menschen zoo wel als zakel., ook somtijds het tegendeel plaats heeft.
Gelijk het eerste deel, de betrekkingen vóór peter bevattende, in vier tijdperken was verdeeld, zoo begon met het tweede, waar deze groote man langzamerhand te voorschijn kwam, eene dergelijke nieuwe verdeeling, en begint dit derde deel met het IVde tijdperk: van de terugkomst van peter in Moscow, tot de oorlogsverklaring aan Zweden (1698-1700). Dan volgt V, tot den slag van Pultowa (1709). VI, tot aan de tweede reis van den Czaar naar Holland. VII. Deze reis (in 1716 en 1717). Hier, derhalve, hebben wij de groote ontwikkeling: de schepping der vloot, de vestiging aan de Oostzee, den bouw van Petersburg, in één woord de kern der geschiedenis, even zoo vol van groote uitkomsten, gelijk de slag van Pultowa, die over het gelukken der gansche onderneming inzonderheid besliste, als van belangrijke bijzonderheden, personen en zaken betreffende, inzonderheid van de groote moeijelijkheden, met welke de regering van dezen staat had te worstelen, om voor hare onderdanen, niet slechts de voordeelen van handel en zeevaart te behouden, maar ook, om ze, in Rusland, te beveiligen tegen roof en
| |
| |
moord. Het is waar, men kan niet nalaten, haar gedrag daaronder somtijds te gispen, wegens ontrouw aan de traktaten, ja ook wegens eenen schijn van laagheid in het dulden der woeste vermetelheid van afgezanten en dergelijke, en zelfs misschien van eene verkeerde rekening, als latende den Czaar alles leeren kennen en zelf vervaardigen, zonder dat hij haar zelfs de oogenblikkelijke voordeelen gunde, althans bij uitsluiting toestond, welke met zijne onderneming gepaard gingen. Doch, het geduld, de wijsheid en moeite verdienen echter bewondering, als moetende enkel strekken om den onderzaat en het algemeene land te verrijken; terwijl het, van den eenen kant, dwaas zou zijn, de opvolging van streng zedekundige voorschriften in de politiek te verwachten, en, van de andere zijde, vermetel, het voordeel harer handelwijze beter dan zij zelve te willen kennen: immers, dat de vijanden over ontrouw en de kooplieden over geleden nadeel ook luide genoeg zullen hebben geroepen, gebiedt ons ieder tijdperk, vooral het onze, gereedelijk aan te nemen. Hoe dit echter ook zij, Holland blijkt duidelijk de school en het magazijn van peter te zijn geweest, en peter heeft Europa met eenige millioenen beschaafde menschen verrijkt. Men moet deze zaken in het groot zien en niet te zeer uitpluizen. In allen gevalle komt het karakter der handelende personen van onze natie, in en voor Rusland, doorgaans gunstig uit; de getuigenis van peter zelven omtrent de trouw en degelijkheid van den volksaard is belangrijk, - en wie zou een' man als cruys niet achten en liefhebben, gelijk hij den grooten witsen hoogelijk bewondert?
Het vierde en laatste deel vervolgt met het VIIIste tijdperk: van 's Czaren terugkomst te St. Petersburg, tot aan den vrede van Nijstad (1717-1721); IX. tot aan de zegepraal van peter, als schepper der Russische vloot, (tot 1723); X. tot aan peter's overlijden (in 1725); waarna nog een besluit, benevens belangrijke bijlagen, bewijzen en nadere bijdragen. Schoon wij dus het vorige deel de kern der geschiedenis noemden, ziet echter elk- | |
| |
een terstond in, dat het belang met dit laatste geenszins af-, maar veeleer nog gedurig toeneemt: de gansche voleinding van peter's worstelingen met Zweden, die tusschenbeiden door den oorlog met Turkijë nog zoo ongunstig stond, in den vrede van Nijstad; het stoute en aandoenlijke feest, over de vloot gevierd; het doodvonnis over zijnen zoon, en zijn eigen overlijden, met zoo vele andere belangrijke gebeurtenissen en karakters daartusschen.... Ja, wij kunnen den Heere scheltema geen ongelijk geven, dat het hagchelijk is, een werk, dat, gaandeweg, zoo zeer in gewigt en aandoenlijkheid van inhoud is geklommen, daarna, onder min belangrijke hoofdpersonen en hoofdzaken, voort te zetten; hoezeer dan ook de nieuwsgierigheid is opgewekt, om al meer en meer te weten, en de geschiedenis er gewis bij winnen zal. Wat hiervan ook worden moge, het tegenwoordige werk maakt een volschoon geheel. Hetgeen de Schrijver beloosd heeft, heeft hij volbragt; en geen billijk beoordeelaar zal zijne gevolgtrekkingen voor den roem onzer natie, uit deze beschouwing toevloeijende, willen tegenspreken. Maar voor het onderhoudende, voor het algemeen belangrijke, bij elk, die zegt: ik ben mensch, en trek mij aan, alwat de menschen betreft, heeft hij veel meer gedaan, dan men billijk kon verwachten. Over de
zeldzame lotwisseling van vele personen, uit de diepste laagte tot de schitterendste hoogte, of omgekeerd, dikwijls beide en bij afwisseling, kunnen wij niet uitweiden. Even zoo min zou er een einde zijn aan de vermelding der vreemde krullen en grillen van den wonderlijken despoot. Zijne, dikwijls barocque, maar evenzeer grootsche en treffende feesten, zijn almede niet over te nemen; noch ook de naïveteiten, door eenvondige schippers, aan het vorstelijk hof, of in het gezelschap van den Czaar en de Czarin, dikwijls voortgebragt; hoewel dit alles elk verlustigen moet. Om de kortheid, nemen wij alleen de lofspraak over, die zoo blijkbaar op onze natie terugkaatst:
‘De Senaat en het Synode, de beide hoogste Colle- | |
| |
giën in het Rijk, traden bijeen, en overlegden, wat zij aan hunnen Monarch, zijner waardig, zouden aanbieden. Op den voornaamsten dankdag trad de Senaat, na de openbare godsdienstoefening, tot hem, en nu sprak de Groot-Kanselier, de Graaf gabriel golowkin, in naam van alle standen des Russischen rijks, het volgende: “Niet aan ons alleen, maar aan de geheele wereld is het bekend, dat wij door Uwe Majesteit uit de duisternis der onwetendheid op het groote tooneel der wereld en des roems zijn gebragt, en uit het niets tot werkzaamheid geroepen, in den rang der beschaafde volken zijn gekomen. De jongste, zoo voordeelige vrede, is de heerlijke vrucht uwer pogingen. Ons ontbreken de woorden voor behoorlijken dank. Onze lofspraak zal den Monarch niet aangenaam zijn. Opdat wij echter in het oog van tijdgenoot en nakomeling niet verachtelijk mogen zijn, bidden wij u, in naam van het Russische rijk en van alle standen uwer onderdanen, dat wij, als een teeken van onze erkentenis voor zulke groote weldaden, u met de titels mogen begroeten, welke uwer waardig zijn?” - Na eenige stilte, volgde de uitroep van alle aanwezigen: leve peter de groote, de keizer aller russen, de vader des vaderlands!’ |
|