Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De eerste en de laatste kus. Pas is het hulploos kind geboren, Na hagchlijk wee en bangen nood, Pas laat het d' eersten klaagtoon hooren, Of moeder eischt het op haar' schoot. Geen zucht zal meer haar borst ontglippen; En, zou haar de adem ook ontslippen, Zij drukt den zuigling aan de lippen, En 't eerste kusje, honigzoet, Is 't lieve wicht ten levensgroet. Maar ook, als op de veege sponde De dood ons jongste pleit beslecht, En, wreed, aan gade en kroost in 't ronde Tot zelfs de flaauwste hoop ontzegt; Dan, hoe ook 't bleek gelaat moog' beven Der dierbren, die ons bed omgeven, Hun mond zal nog op d' onzen kleven; Die laatste kus, waar 't hart bij bloedt, Is dan den mensch ten afscheidsgroet. [pagina 770] [p. 770] Hetzelfde sein groet ons in 't leven, Bij de aankomst aan dit vreemde strand, En wuift ons na, wanneer de steven Zich omwendt naar het beter land. De kus viert feest bij hartverblijden, Of spreekt als tolk bij zielelijden; Aan vreugde en smart behoort hij beiden; Bij 't wiegje, als welkomst, smaakt hij zoet, Bij 't sterfbed wrang, als afscheidsgroet. Zoo uit de ziel in stomme reden Met d' eigen toon haar lief en leed. Hij poog' het, zulk een spraak te ontleden, Die zelfs 't ondenkbre zich vermeet! Een hemel lacht in de eigen trekken, Of wanhoop zal die lippen dekken; De kus moet eens tot foltring strekken, Of ademt wellust, hemelzoet, Als eerste of laatste zielegroet. 'k Heb ook in d' arm van die mij baarde Als hulploos wichtje zacht gerust; Ook ik ben, toen haar wee bedaarde, Zoo vriendlijk: welkom hier! gekust. Nu tel ik bijkans dertig jaren; Reeds is die dierbre mij ontvaren; Maar hemelwellust is 't ontwaren, Dat de eerste kus, als levensgroet, Nog zeegnend werkt op mijn gemoed. Eens leg ik 't hoofd op 't sterfbed neder; Eens is ook mijne reis volbragt: De laatste kus dan, zacht en teeder.... Ja, 'k weet, van wie ik dien verwacht! Draag, lieve vrouw! met moed die wonde; Och, wijk niet van mijn veege sponde, Maar sluit nog eens dan mond aan monde; Zoo smelt mijn ziel, en welgemoed, In d' adem van uw' afscheidsgroet. S.r. L. 1820. Vorige Volgende