Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 723]
| |
dienstmeisjes een' geruimen tijd aan het venster. Hij schilderde haar, en plaatste haar beeld aldaar. De voorbijgaande waterdraagsters spraken haar vriendelijk toe, en werden boos, dat die bekende babbelaarster voor ditmaal tot geen wederwoord te bewegen was. Rembrand verwijderde zich onverwacht uit Amsterdam, en deed, na eenig tijdsverloop, door zijne huisvrouw het gerucht van zijnen dood verbreiden. Alles stroomde naar de treurende weduwe heen, en de koopers boden tegen elkander op, om nog ééne schilderij, nog ééne teekening, nog ééne schets van rembrand's meesterhand magtig te worden. Zijn voorraad werd onbegrijpelijk duur betaald. Na verloop van eenige maanden verrees hij weder, en zijne kunstgreep wekte een algemeen gelach. De schilder david beek, van Delft, geboren in 1621, stierf. Zijne leerlingen troostten zich aan zijn sterfbedde met - brandewijn. ‘Onze goede meester beminde ook het edel Bachusnat!’ riep een hunner, half beschonken: ‘hem komt een glas toe op de groote reis.’ Hij ligtte het hoofd des dooden op, en goot hem het vocht in. De reuk en de kracht des dranks riep den schijndooden in het leven terug; hij sloeg de oogen op, rigtte zich overeinde, en begon eindelijk te spreken. Hij herstelde volkomen, en bleef zijn gansche overige leven dezen zeldzamen geneesheer dankbaar. H.p. slingelandt, van Leiden, geboren in 1640, talmde zoo lang met de voltooijing van het portret eener schoone, rijke weduwe, dat zij hem deswege haar ongenoegen betuigde. ‘Om u te beminnen, had ik zoo veel tijds niet noodig,’ antwoordde de beschaafde kunstenaar; ‘maar ik ontdek zoo vele betooverende bekoorlijkheden, dat ik maar al te gaarne het penseel nederlegge, om mij in de beschouwing derzelve te verlustigen. Ik bemin u hopeloos. Om u langer te zien, maal ik langzaam. Welk een zegen, wanneer het mij mogt gelukken, in uwe hemelsche blikken wederliefde te lezen!’ - ‘Geene vleijerijen!’ hernam de Dame, zag den schoonen schilder vriendelijker aan, en zweeg, tot dat haar portret voltooid was. ‘Ééne vraag, Mijnheer!’ zoo sprak zij thans met eene ontroerde stem: ‘Zoudt gij het oorspronkelijke willen aannemen, als belooning voor de kopij?’... Het antwoord laat zich gereedelijk denken. - Zij huwden weldra, en leesden bestendig in | |
[pagina 724]
| |
de zoetste eenstemmigheid. Een benijdbaar, 's mans verdiensten waardig lot! Arlaud, geboren in 1668, ontving, wegens zijne schilderstukken, grooten lof van lodewijk XIV. Een hoveling zeide hem: ‘Gij moogt u wel verheffen op den lof van zoo doorluchtig een Monarch!’ - ‘De Koning,’ hernam de openhartige kunstenaar, ‘doet mij veel eere; maar hij vergeve het mij, dat ik van meening ben, dat de Akademie der Schilderkunst eene nog bevoegder oordeelaresse is.’ Cocquart schreef onder het afbeeldsel van pythagoras: ‘Daarom slechts zwijgt uw beeld, wijl gij, pythagoras, zweegt.’ |
|